K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg

T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01

24
APR
2025

Belastingdienst gaat controleren op te vroege btw-aangiften

Posted By :
Comments : Off

De Belastingdienst krijgt soms btw-aangiften te vroeg binnen en kan deze aangiften niet automatisch verwerken. De Belastingdienst past daarom de procedure aan voor de indiening van btw-aangiften. Vanaf 27 mei 2025 zal de Belastingdienst btw-aangiften automatisch controleren op het juiste tijdvak. Btw-aangiften die via het system-to-system portaal worden ingediend, worden vanaf de 24e van de maand waarin het tijdvak eindigt geaccepteerd. De aangifte voor het tweede kwartaal wordt geaccepteerd vanaf 24 juni. 

Aangiften die vóór de 24e van de maand worden ingediend, worden afgewezen. De Belastingdienst stuurt dan een foutbericht naar de indiener, zonder ontvangstbevestiging. De aangifte wordt formeel niet in ontvangst genomen en moet opnieuw worden ingediend vanaf de 24e van de maand. Aangiften die vanaf de 24e van de maand worden ingediend, worden via het reguliere proces afgehandeld en ontvangen een ontvangstbevestiging.

De Belastingdienst benadrukt het belang van nauwkeurigheid bij het indienen van btw-aangiften. Dien de btw-aangifte niet te vroeg en niet te laat in. Controleer na het indienen of er een foutbericht of ontvangstbevestiging is ontvangen.

Bron: Belastingdienst | persbericht | 21-04-2025
24
APR
2025

Kosten eHerkenning proportioneel en gerechtvaardigd

Posted By :
Comments : Off

Een ondernemer met een bv weigert kosten te maken voor eHerkenning. Hierdoor kan hij geen btw-aangifte doen. De Belastingdienst legt daarom naheffingsaanslagen met boetes op. De ondernemer is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Volgens hem is er sprake van rechtsongelijkheid. Natuurlijke personen kunnen voor het doen van btw-aangifte immers gratis gebruikmaken van hun DigiD. Van rechtspersonen wordt geëist dit te doen met gebruikmaking van eHerkenning, waarvoor kosten moeten worden gemaakt. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2022, waarin staat dat het gebruik van eHerkenning wettelijk is en dat de kosten ervan niet onevenredig zijn.

Gebruik eHerkenning 

De reden voor de eis van eHerkenning is dat het een hoog beveiligingsniveau heeft. Hiermee kan worden gecontroleerd of iemand echt bevoegd is om namens een bedrijf te handelen. Dit probleem is er niet bij een persoon die zijn DigiD gebruikt, omdat die persoon zelf de onderneming is en dus altijd bevoegd is om namens die onderneming te handelen.

Onredelijke kosten?

De rechter oordeelt dat de kosten van eHerkenning (€ 25 – € 35 per jaar) niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden nagestreefd. Dit maakt de kosten volgens de rechtbank gerechtvaardigd. De rechter wijst ook op de compensatieregeling. Hiermee kan een deel van deze kosten worden vergoed. 

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:3635 | 26-03-2025
24
APR
2025

Vergoedingen onbelast, maar fiscaal gezien loon

Posted By :
Comments : Off

Sinds de invoering van de werkkostenregeling (WKR) in 2011 is het loonbegrip in de loonbelasting verruimd. Werkgevers kunnen sindsdien vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Daardoor blijven ze onder voorwaarden onbelast, bijvoorbeeld via gerichte vrijstellingen of de vrije ruimte. Fiscaal gezien blijven dit soort posten wél gewoon loon. De aanwijzing als eindheffingsbestanddeel verandert daar niets aan. De Hoge Raad heeft onlangs bevestigd dat de kwalificatie als loon ook doorwerkt in andere regelingen waarin het loonbegrip centraal staat. In die casus ging het om de pseudo-eindheffing bij excessieve vertrekvergoedingen. 

In 2018 beëindigt een onderneming de dienstbetrekking met een werknemer die in aanmerking komt voor de 30%-regeling. De werknemer ontvangt in 2018 en 2019 vertrekvergoedingen zoals gedefinieerd in de Wet op de Loonbelasting. Om de hoogte van vertrekvergoedingen te bepalen, wordt gebruikgemaakt van het zogenoemde toetsloon. Het toetsloon berekent het gemiddelde loon van de werknemer over een bepaalde periode. Dit dient als maatstaf voor de maximaal toelaatbare vertrekvergoeding. 

De vertrekvergoeding volgt een specifiek belastingregime:

  • tot een drempel van 50% van het toetsloon (met een maximum van € 75.000) wordt de vergoeding belast tegen het normale loonbelastingtarief; 
  • het deel boven de drempel van 50% wordt belast tegen een bijzonder hoog tarief van 75%.

Het kernpunt van het gechil bij de Hoge Raad is of de extraterritoriale vergoedingen die onder de 30%-regeling vallen, en waarvoor geen eindheffing bij de werkgever plaatsvindt, moeten worden meegenomen bij de berekening van het toetsloon. De Hoge Raad oordeelt dat deze vrijgestelde vergoedingen wel degelijk onderdeel moeten uitmaken van de berekening van het toetsloon. Hiermee vernietigt de Hoge Raad het eerdere arrest en de uitspraak van zowel het hof als de rechtbank. 

De praktische gevolgen van dit arrest zijn aanzienlijk voor werkgevers. Zij moeten nu bij de berekening van vertrekvergoedingen rekening houden met alle loonbestanddelen, inclusief de onder de 30%-regeling vrijgestelde vergoedingen. Dit kan leiden tot: 

  • hogere belastingheffing bij vertrekvergoedingen; 
  • een noodzaak tot herberekening van eerdere vertrekvergoedingen; en
  • ingrijpende aanpassingen van administratieve processen rond expatvergoedingen.
Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:508 | 03-04-2025
24
APR
2025

Geen vergrijpboete door ondeskundigheid

Posted By :
Comments : Off

Bij de overgang van een eenmanszaak naar een bv is het belangrijk een duidelijke scheiding in de boekhouding en facturatie aan te brengen. Dit voorkomt verwarring over wie de belastingplichtige ondernemer is. Onlangs moest de rechter oordelen in een geschil tussen een bv en de Belastingdienst. De bv stelde dat alle facturen op naam van de eenmanszaak stonden, gezien het daarop vermelde KvK-nummer en bankrekeningnummer van de eenmanszaak. De inspecteur is echter van mening dat de bv vanaf haar oprichting verantwoordelijk is voor de omzet die voortvloeit uit de voortgezette activiteiten van de eenmanszaak. Hij legt een naheffingsaanslag op met een vergrijpboete.

Naheffing terecht

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat alle facturen in 2017 op naam staan van de bv, maar met het KvK-nummer van de eenmanszaak. Dit betekent volgens de rechtbank echter niet dat alle prestaties door de eenmanszaak zijn verricht. Aangezien de activiteiten van de eenmanszaak na de oprichting van de bv (7 april 2017) door de bv zijn voortgezet, moet de bv vanaf die datum worden aangemerkt als de ondernemer die de prestaties heeft verricht. 

Geen vergrijpboete

Wat betreft de vergrijpboete oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat het aan opzet of grove schuld van de bv te wijten is dat de omzetbelasting niet op aangifte is voldaan. De rechtbank acht het aannemelijk dat het voor de bv in 2017 niet zonder meer duidelijk was wie de prestaties verrichtte en wie daarover omzetbelasting verschuldigd was. Cruciaal hierbij is dat de rechtbank expliciet in aanmerking neemt dat de gemachtigde en daarmee ook de bv kennelijk niet deskundig is op het gebied van de omzetbelasting. Deze ondeskundigheid speelt een belangrijke rol bij het oordeel dat geen sprake is van de voor een vergrijpboete vereiste bewustheid. De vergrijpboete wordt daarom vernietigd.

Conclusie

Deze uitspraak toont aan hoe belangrijk het is om bij bedrijfstransformaties duidelijkheid te hebben over wie de belastingplichtige ondernemer is. Uit de uitspraak blijkt niet eenduidig of sprake is van een formele inbreng van de eenmanszaak in de bv of slechts een voortzetting van activiteiten. Juist deze onduidelijkheid, gecombineerd met de ondeskundigheid van de gemachtigde op btw-gebied, leidt tot fiscale problemen. De zaak illustreert een klassieke valkuil bij de overgang van eenmanszaak naar bv, waarbij bedrijfsactiviteiten worden voortgezet zonder dat alle administratieve zaken correct zijn afgehandeld.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:1891 | 31-03-2025
24
APR
2025

Verzoek om uitstel is geen bezwaar

Posted By :
Comments : Off

Een schoenenwinkel krijgt te maken met een reeks gemeentelijke belastingaanslagen. De ondernemer vraagt hiervoor eerst uitstel van betaling aan en dient vervolgens een bezwaarschrift in. Hoewel de verzoeken om uitstel tijdig waren ingediend, biedt dat geen redding voor het feit dat de ondernemer heeft verzuimd om binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar te maken tegen de belastingaanslagen. Hierdoor worden de bezwaren terecht als niet-ontvankelijk beschouwd. 

De feiten zijn duidelijk. Tot 9 oktober 2021 heeft de ondernemer een schoenenwinkel gehad. De gemeente legt aan de schoenenwinkel voor de jaren 2020 en 2021 diverse belastingaanslagen op: reinigingsrecht, onroerendezaakbelasting, rioolheffing en reclamebelasting. De eerste aanslag dateert van 31 januari 2020, de laatste van 31 januari 2021. 

Op 29 januari 2021 vraagt de winkelier een betalingsregeling voor aanslagen van eind 2020. Op 9 februari 2021 vraagt hij een regeling voor aanslagen van begin 2021. Op 8 juni 2021 verzoekt hij twee jaar uitstel van betaling. De gemeente verleent op 5 augustus 2021 uitstel van betaling tot 31 juli 2022. 

Pas op 24 augustus 2021 dient de ondernemer een bezwaarschrift in. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De bezwaartermijnen voor de verschillende aanslagen zijn al lang verstreken. De ondernemer betoogt dat de gemeente een gewoonte heeft om aanslagen buiten het lopende belastingjaar te verzenden. Hij suggereert dat de gemeente bewust de dagtekeningen manipuleert. Het hof verwerpt deze argumenten. De wet schrijft niet voor dat aanslagen binnen het belastingjaar moeten worden opgelegd. Bovendien heeft de ondernemer de aanslagen wel degelijk ontvangen. Hij vroeg zelf om betalingsregelingen voor deze aanslagen.

De verzoeken om uitstel van betaling gelden niet als bezwaarschriften. Ze richten zich immers niet op de grondslag van de aanslagen, maar slechts op betalingskwesties. Het oordeel is duidelijk: de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. De ondernemer had binnen zes weken bezwaar moeten maken. Het feit dat de aanslagen buiten het belastingjaar zijn opgelegd, maakt geen verschil.

De les is ondubbelzinnig: in belastingzaken telt elke dag. Zorgvuldigheid en tijdigheid zijn geen luxe, maar absolute noodzaak voor ondernemers die met belastingaanslagen te maken krijgen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:521 | 03-04-2025
17
APR
2025

Vaste vergoeding van laadkosten niet zonder risico

Posted By :
Comments : Off

Het opladen van een elektrische auto van de zaak bij de woning van een werknemer brengt fiscale uitdagingen met zich mee. Hoe kan een werkgever de laadkosten vergoeden zonder dat dit als loon wordt aangemerkt? De kennisgroep loonheffing algemeen van de Belastingdienst biedt twee mogelijkheden: een vergoeding van intermediaire kosten of een zakelijke transactie. Beide opties vereisen een zorgvuldige aanpak.

Intermediaire kosten: vergoeding op basis van werkelijke uitgaven

Een vergoeding voor intermediaire kosten blijft buiten de loonsfeer als deze niet hoger is dan de werkelijke uitgaven van de werknemer. De integrale kostprijs van elektriciteit vormt hierbij de basis. Een prijsplafond voor energie, zoals in 2023, kan de integrale kostprijs verlagen. Om een onbelaste vergoeding te geven, moet de werkgever de werkelijke kosten nauwkeurig berekenen.

Volgens de kennisgroep kan worden uitgegaan van de integrale kosten die de werknemer per kWh betaalt: de variabele en vaste kosten gedeeld door het aantal verbruikte kWh. De uitgaven aan elektriciteit voor de auto van de zaak hangen voor de werknemer immers niet alleen af van de variabele kosten.

De energiekosten bestaan uit de volgende onderdelen:

  • het vaste leverings- en transporttarief;
  • het variabele leveringstarief;
  • de opslag voor duurzame energie (ODE);
  • de energiebelasting; en
  • de vermindering van de energiebelasting.

De vermindering van de energiebelasting kan buiten beschouwing worden gelaten voor zover deze al wordt opgebruikt door het privégebruik van de stroom door de werknemer.

Zakelijke transacties: afspraken onder marktconforme voorwaarden

Een andere mogelijkheid is het sluiten van een zakelijke transactie tussen werkgever en werknemer. Hierbij levert de werknemer de elektriciteit door aan de werkgever onder zakelijke voorwaarden. De vergoeding blijft buiten de loonsfeer als de afspraken marktconform zijn. Dit betekent dat het tarief en de contractduur moeten aansluiten bij de prijzen die op dat moment in de energiemarkt gelden.

Ook door de werknemer opgewekte energie, bijvoorbeeld via zonnepanelen, kan onder deze regeling vallen. De vergoeding kan dan worden gebaseerd op het bedrag dat een energiemaatschappij in rekening zou brengen voor een vergelijkbare levering. Dit vereist echter een duidelijke en goed gedocumenteerde overeenkomst.

Vaste vergoedingen: beperkingen en risico’s

Het hanteren van een vaste vergoeding per kWh, bijvoorbeeld op basis van gemiddelde elektriciteitsprijzen zoals die van het CBS, is niet zonder risico. De Belastingdienst beschouwt een dergelijke vergoeding niet als onbelast, omdat de variatie in energiecontracten en persoonlijke situaties te groot is. Een werkgever kan alleen een vaste vergoeding geven als deze aantoonbaar lager is dan de werkelijke integrale kosten van alle werknemers. Dit vereist een gedetailleerd onderzoek naar de kosten, wat in de praktijk vaak onhaalbaar is.

Bron: Belastingdienst | publicatie | KG:204:2024:13 | 03-11-2024
17
APR
2025

Strikte termijnen bij bezwaar: een waarschuwing voor belastingplichtigen

Posted By :
Comments : Off

Een recente uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onderstreept hoe strikt de Nederlandse belastingrechter omgaat met termijnoverschrijdingen. De zaak begint in 2012 wanneer een belastingplichtige een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangt. De wet geeft hem zes weken de tijd om bezwaar aan te tekenen, maar hij dient zijn bezwaarschrift vijf dagen te laat in. Ondanks zijn bewering dat hij eerder een bezwaarschrift persoonlijk heeft afgegeven, verklaart de rechtbank zijn bezwaar niet-ontvankelijk. Deze zaak, die zich over een periode van tien jaar uitstrekt, confronteert ons met een essentiële vraag: bestaat er ruimte voor coulance als een belastingplichtige de wettelijke bezwaartermijn overschrijdt?

Twijfels over tijdige indiening

De belastingplichtige stelt dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. Volgens zijn verklaring dient hij op 15 juni 2012 persoonlijk een bezwaarschrift in bij de balie van de Belastingdienst. Ter onderbouwing toont hij een kopie van het bezwaarschrift met daarop een algemene dienststempel. Echter, de inspecteur bestrijdt deze verklaring volledig. Ten eerste komt de stempel niet overeen met de gebruikelijke werkwijze van de Belastingdienst. Ten tweede mist het document essentiële elementen zoals een datum en handtekening van de ontvanger. Tot slot kan de belastingplichtige het originele document niet meer tonen.

Opmerkelijk verloop van het dossier

Het dossier kent een opmerkelijk verloop. Op 26 juli 2012 vindt telefonisch overleg plaats tussen de inspecteur en de intermediair van belanghebbende. Daarbij wordt volgens de vastlegging het bezwaar ingetrokken. Vervolgens duurt het tot 19 oktober 2022 – tien jaar later – voordat de inspecteur beslist dat geen reden bestaat voor ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag. Na verdere correspondentie komen partijen tot de conclusie dat de bezwaarprocedure in 2012 niet rechtsgeldig is beëindigd. Daarom komen ze overeen dat het bezwaar alsnog beoordeeld moet worden. Opvallend genoeg maakt belanghebbende pas tijdens het hoorgesprek op 23 juni 2023 voor het eerst melding van het eerder ingediende bezwaarschrift van 15 juni 2012.

Bezwaar te laat

De rechtbank oordeelt helder: het bezwaarschrift is te laat ingediend en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Ze accepteert de argumenten van de belastingplichtige niet en benadrukt dat de bewijslast voor tijdige indiening bij hem ligt. Bovendien vormt het ontbreken van professionele rechtshulp volgens de rechtbank geen geldige reden om af te wijken van de wettelijke termijn.

Geen soepelere benadering bij termijnoverschrijdingen

Daarnaast doet belanghebbende nog een beroep op de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven. Widdershoven pleit voor een soepelere benadering bij termijnoverschrijdingen van minder dan een week. De rechtbank wijst echter op recente uitspraken van de Hoge Raad (19 april 2024) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (30 januari 2024). Deze instanties nemen de soepelere benadering niet over. De rechtbank concludeert daarom dat de enkele omstandigheid dat de overschrijding minder dan een week bedraagt, de overschrijding niet verschoonbaar maakt.

Belang van tijdige indiening

Deze uitspraak bevestigt dat termijnen in belastingzaken cruciaal zijn en strikt worden gehandhaafd. Als belastingplichtige moet u daarom alert zijn op de bezwaartermijnen die gelden na ontvangst van een aanslag of beschikking. Elke dag telt en een gemiste termijn betekent vaak het einde van uw mogelijkheden tot bezwaar. Zorg dus voor tijdige indiening en bewaar altijd bewijs van verzending of indiening, zoals een aangetekend verzendbewijs of een ontvangstbevestiging met datum en handtekening. 

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:1621 | 19-03-2025
17
APR
2025

Nieuwe splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting vanaf juli 2025

Posted By :
Comments : Off

Vanaf 1 juli 2025 gelden er nieuwe regels voor de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling kan helpen om bij een juridische splitsing geen overdrachtsbelasting te betalen over bedrijfspanden of ander onroerend goed. De overheid scherpt de eisen echter aan, waardoor het minder eenvoudig wordt om van deze regeling gebruik te maken. Hieronder volgt een overzicht van de veranderingen en hun impact op ondernemers.

Wat verandert er?

Tot nu toe voldeed men meestal aan de splitsingsvrijstelling door te voldoen aan de voorwaarden van de vennootschapsbelasting. Vanaf 1 juli 2025 controleert de Belastingdienst apart of er sprake is van een actieve onderneming in het afgesplitste deel. Dit betekent dat het niet langer mogelijk is om alleen een vastgoedportefeuille af te splitsen zonder overdrachtsbelasting te betalen. De wetgever wil voorkomen dat bedrijfspanden of grond worden doorgeschoven zonder een echte bedrijfsactiviteit.

Driejaarstermijn en aanhoudingsverplichting

Een belangrijk onderdeel van de nieuwe regels is de driejaarstermijn. Deze termijn houdt in dat de onderneming in het afgesplitste deel ten minste drie jaar moet worden voortgezet. Ook moeten de aandelen in de nieuwe rechtspersoon minstens drie jaar worden aangehouden. Wordt het pand of de aandelen binnen die periode verkocht, dan moet alsnog overdrachtsbelasting worden betaald. Het tarief voor zakelijk vastgoed ligt momenteel op 10,4%. Deze kosten kunnen flink oplopen, vooral als het bedrijfspand een hoge waarde heeft.

Uitzondering: ruziesplitsing

Voor een ruziesplitsing worden de regels per 1 juli 2025 iets milder. Bij een conflict tussen medeaandeelhouders, waarbij besloten wordt ieder een eigen weg te gaan, vervalt de eis van een actieve onderneming. Het is dan toegestaan om passief bezit, zoals verhuurd vastgoed, te splitsen zonder direct overdrachtsbelasting te betalen. De driejaarstermijn voor het aanhouden van aandelen blijft echter gelden. Als het afgesplitste vastgoed kort na de splitsing wordt verkocht, vervalt ook hier de vrijstelling.

Waarom is dit belangrijk?

De strengere splitsingsvrijstelling raakt veel ondernemers die hun structuur willen veranderen. Bijvoorbeeld bij het voorbereiden van een bedrijfsopvolging of het spreiden van risico’s door vastgoed in een aparte bv onder te brengen. Wat voorheen relatief eenvoudig mogelijk was, wordt straks lastiger en soms duurder. Als niet aan de nieuwe voorwaarden wordt voldaan, kan de Belastingdienst een aanslag opleggen van 10,4% over de waarde van het pand.

Conclusie

Bij het afsplitsen van een bedrijfsonderdeel of het aanpassen van de vastgoedstructuur is het belangrijk om goed op de nieuwe regels te letten die per 1 juli 2025 ingaan. Controleer of aan de ondernemingseis, de driejaarstermijn en de aanhoudingsverplichting wordt voldaan. Lukt dat niet, dan kan een herstructurering een stuk duurder uitpakken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 17-12-2024
17
APR
2025

Geen ambtshalve vermindering bij nieuwe jurisprudentie

Posted By :
Comments : Off

Een Litouwse zeevarende vraagt de Belastingdienst om ambtshalve vermindering van zijn aanslag inkomstenbelasting 2015, maar krijgt nul op rekest bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zeevarende werkt in 2015 voor een in Nederland gevestigde werkgever op een schip onder de vlag van de Bahama's. Hij verricht zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de EU. De zeevarende woont in Litouwen, maar betaalt in Nederland premies volksverzekeringen over zijn inkomen van € 23.378. Jaren later blijkt deze heffing onjuist te zijn. De centrale vraag luidt: kan de Belastingdienst worden gedwongen om een belastingaanslag ambtshalve te verminderen als de onjuistheid pas door latere jurisprudentie aan het licht komt?

Feiten

In 2015 dient de zeevarende zijn belastingaangifte in en geeft daarbij aan het hele jaar in Nederland premieplichtig te zijn. Vervolgens legt de Belastingdienst op 25 april 2017 conform deze aangifte een aanslag op. De belastingplichtige maakt hiertegen geen bezwaar binnen de wettelijke termijn. Pas op 13 september 2019 dient hij alsnog bezwaar in, nadat zowel het Hof van Justitie van de EU als de Hoge Raad in mei en juli 2019 uitspraken over vergelijkbare situaties hebben gedaan.

In deze rechterlijke uitspraken bepalen de rechters dat voor zeevarenden die in hun land van herkomst wonen, maar voor een in een andere EU-lidstaat gevestigde werkgever werken op een schip onder niet-EU-vlag, de socialezekerheidswetgeving van het woonland geldt. Dit betekent voor de Litouwse zeevarende dat hij in Litouwen en niet in Nederland premieplichtig is. Desondanks wijst de Belastingdienst zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag af.

Oordeel rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht geen ambtshalve vermindering verleent. Hierbij baseert de rechtbank zich op de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Die bepaalt dat er geen ambtshalve vermindering plaatsvindt als de onjuistheid van de aanslag voortvloeit uit jurisprudentie die pas is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk vaststond. Daarbij verwijst de rechtbank naar een recente uitspraak van de Hoge Raad (26 april 2024), waaruit blijkt dat dit alleen anders is als de inspecteur bij het opleggen van de aanslag uitgaat van een rechtsopvatting waarvan hij redelijkerwijs niet mag menen dat die juist is.

Volgens de rechtbank blijkt uit het feit dat prejudiciële vragen aan het Europese Hof zijn gesteld, dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing van de Europese verordening. Daarom mag de Belastingdienst redelijkerwijs menen dat zijn oorspronkelijke standpunt juist is. Bovendien oordeelt de rechtbank dat het niet verlenen van ambtshalve vermindering niet in strijd is met Europees recht, aangezien de aanslag niet onherroepelijk wordt door een uitspraak van de hoogste rechter, maar doordat de belastingplichtige zelf geen rechtsmiddelen aanwendt.

Conclusie

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar tegen belastingaanslagen. Zelfs als later blijkt dat een aanslag onjuist is door nieuwe jurisprudentie, bestaat geen recht op ambtshalve vermindering zodra de aanslag onherroepelijk is geworden. Als belastingplichtige moet u daarom bij twijfel over de juistheid van een aanslag altijd tijdig bezwaar maken.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:1624 | 19-03-2025
10
APR
2025

Mogelijke opties verzachting belastingdruk box 3 voor verhuurders

Posted By :
Comments : Off

Om de inkomstenderving van de Staat door het uitstel van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 te dekken, heeft het kabinet voorgesteld om het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in 2026 en 2027 met 1,78%-punt te verhogen. De Tweede Kamer heeft gevraagd om aandacht voor de belastingdruk voor verhuurders van onroerende zaken. De staatssecretaris heeft drie mogelijke opties uitgewerkt om de belastingdruk in box 3 van verhuurders te verzachten. 

De eerste optie betreft het niet of gedeeltelijk verhogen van het forfait op overige bezittingen in 2026 en 2027. De tweede optie is de invoering van een kostenaftrek in de tegenbewijsregeling in 2026 en 2027. Dat leidt tot problemen in de uitvoering. In verband met strijd met het gelijkheidsbeginsel denkt de staatssecretaris dat de invoering van een kostenaftrek alleen voor onroerende zaken juridisch niet haalbaar is. De derde optie betreft het actualiseren van de leegwaarderatiotabel. Omdat de leegwaarderatio een forfait is waarmee beoogd wordt de werkelijkheid te benaderen, kan het hanteren van een andere tabel alleen plaatsvinden na een nieuw onderzoek. 

Of de verhoging van het forfait voor overige bezittingen zal worden ingevoerd, is onderwerp van gesprek tijdens de voorjaarsbesluitvorming.
 

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2025-0000092039 | 01-04-2025