K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
Kinderbijslag
Met ingang van 1 januari 2020 gelden de volgende bedragen per kind per kwartaal.
Leeftijd kind |
Bedrag |
0 t/m 5 jaar |
€ 221,49 |
6 t/m 11 jaar |
€ 268,95 |
12 t/m 17 jaar |
€ 316,41 |
Kinderopvang
De maximum uurprijzen voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang voor 2020 zijn als volgt:
Kindgebonden budget
Voor het kindgebonden budget gelden de volgende bedragen op jaarbasis.
Aantal kinderen |
Inkomen tot € 21.430 |
1 |
€ 1.185 |
2 |
€ 2.190 |
3 |
€ 2.487 |
4 |
€ 2.784 |
Voor ieder volgend kind wordt het kindgebonden budget verhoogd met € 297. Verder geldt een verhoging van het kindgebonden budget voor 12- tot 15-jarigen van € 243 per jaar. De verhoging voor 16- en 17-jarigen is € 434 per jaar. Voor een alleenstaande ouder wordt het kindgebonden budget verhoogd met € 3.190. Het recht op kindgebonden budget vervalt als het vermogen in box 3 op 1 januari groter is dan € 116.613 voor een alleenstaande en € 147.459 voor partners. Bij een inkomen hoger dan € 21.430 daalt het kindgebonden budget met 6,75% van het meerdere inkomen.
De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:
KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2020 ligt tussen € 2.400 en € 323.544. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.400 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.307. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 58.238 en € 107.848. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 107.848 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 323.544.
EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2020 45% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 122 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:
Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen per belastingplichtige en per bedrijfsmiddel waarover MIA wordt verleend.
Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.
Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.
Desinvesteringsbijtelling
Indien bedrijfsmiddelen, waarvoor eerder investeringsaftrek is genoten, binnen vijf jaar na aanvang van het investeringsjaar worden vervreemd of van bestemming veranderen (bijvoorbeeld van eigen gebruik naar verhuur) wordt de winst verhoogd met een desinvesteringsbijtelling. Er geldt een drempel voor de desinvesteringsbijtelling van € 2.400.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2020 als volgt.
Inkomen op jaarbasis |
tarief tot AOW-leeftijd |
tarief AOW-gerechtigde |
€ 0 t/m € 34.712 |
37,35% |
19,45% |
€ 34.712 t/m € 68.507 |
37,35% |
37,35% |
€ 68.508 en hoger |
49,50% |
49,50% |
Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de eerste schijf van € 35.375.
De tarieven in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2020 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.
Heffingskortingen
Heffingskorting |
tot AOW-leeftijd |
AOW-gerechtigde |
Algemene heffingskorting, maximaal |
€ 2.711 |
€ 1.413 |
Arbeidskorting, maximaal |
€ 3.819 |
€ 1.989 |
Inkomensafhankelijke combinatiekorting |
€ 2.881 |
€ 1.452 |
Jonggehandicaptenkorting |
€ 749 |
€ 0 |
Ouderenkorting, maximaal |
€ 0 |
€ 1.622 |
Alleenstaande ouderenkorting |
€ 0 |
€ 436 |
Levensloopkorting |
€ 219 |
De algemene heffingskorting wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,672% van het inkomen boven € 20.711. Voor mensen, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, daalt de algemene heffingskorting met 2,954%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 34.954. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 34.954. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,124%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 98.604.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2020 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.072 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.881.
De ouderenkorting bedraagt € 1.622 tot een inkomen van € 37.372. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 48.185.
Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 219 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.
Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.090.000 bedraagt in 2019 0,6% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.090.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2020 bedraagt de aftrek nog 93,33% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat tegen 46% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 68.507. Het percentage waartegen aftrek in deze tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2020 niet meer bedraagt dan € 168.500. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2020 € 5.506.
Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2020 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.968. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.371. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.552. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 110.111 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.472.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.089. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Box 2
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang, Voordelen zijn het op tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen uitgekeerde dividend en de meeropbrengst bij vervreemding van de aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2020 26,25%.
Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 30% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 30.846 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.100 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Deel grondslag sparen en beleggen |
Spaardeel 0,06% |
Beleggingsdeel 5,33% |
Forfaitair rendement |
Tot en met € 72.797 |
67% |
33% |
1,80% |
Van € 72.797 tot en met € 1.005.572 |
21% |
79% |
4,22% |
Vanaf € 1.005.572 |
0% |
100% |
5,33% |
De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen die het Belastingplan 2020 vormen aangenomen. Het gaat om de volgende wetsvoorstellen:
De Eerste Kamer heeft ook gestemd over een aantal moties die tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen zijn ingediend. Een motie waarin gevraagd wordt om een onderzoek naar vereenvoudiging van het belastingstelsel is aangenomen. Dat geldt ook voor een motie betreffende de ODE-heffing (opslag duurzame energie. In de motie wordt gevraagd om de lastenstijging, die door deze heffing voor een aantal bedrijfssectoren optreedt, te matigen. De derde aangenomen motie betreft het voorkomen van dubbele belastingheffing door de uitvoering van de antibelastingontwijkingsrichtlijn.
Op 1 januari 2020 treedt de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking. Een van de onderdelen van de Wab is de premiedifferentiatie voor de WW, afhankelijk van de aard van het contract. De lage WW-premie geldt voor werknemers met een vast contract; de hoge WW-premie voor werknemers met een tijdelijk contract. De lage premie geldt niet als het contract voor onbepaalde tijd een oproepovereenkomst is. Aan toepassing van de lage WW-premie is de voorwaarde van een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesteld.
Omdat het niet in alle gevallen lukt om vóór 1 januari 2020 een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst of een door beide partijen ondertekend schriftelijke aanvulling op de arbeidsovereenkomst voor alle vaste werknemers in de loonadministratie op te nemen, geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkgevers drie maanden extra de tijd om aan dit administratieve vereiste voor de lage WW-premie te voldoen.
Concreet betekent dit dat werkgevers de lage WW-premie mogen afdragen, ook als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nog niet schriftelijk is vastgelegd of nog niet door beide partijen is ondertekend. De werkgever vult in de loonaangifte de indicatierubriek ‘schriftelijke arbeidsovereenkomst’ ‘ja’ in. Dit geldt alleen voor arbeidsovereenkomsten van werknemers die voor 1 januari 2020 in dienst zijn getreden.
Als niet voor 1 april 2020 aan de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt voldaan, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 de hoge WW-premie verschuldigd.
Ondernemers loggen tot nu toe in op de website van de Belastingdienst met behulp van gebruikersnaam en wachtwoord. Daar komt verandering in. Rechtspersonen en samenwerkingsverbanden moeten met ingang van 2020 gebruik gaan maken van eHerkenning om in te loggen voor het doen van aangifte. Ondernemers met een eenmanszaak kunnen inloggen met DigiD. eHerkenning is een digitale sleutel. Om in te loggen bij de Belastingdienst is ten minste niveau 3 nodig. eHerkenning is geen (gratis) dienst van de overheid maar een betaalde dienst van private aanbieders. Omdat rekening gehouden moet worden met een behandeltermijn voor de aanvraag van eHerkenning is het raadzaam daar niet te lang mee te wachten. De eerste aangiften over 2020 moeten immers eind februari 2020 worden ingediend.
In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën over de verplichting om eHerkennning te gebruiken voor het doen van belastingaangifte. De Belastingdienst heeft daarover onlangs brieven gestuurd naar ondernemers. Gevraagd is naar de wettelijke grondslag waarop de verplichting om aangifte te doen met eHerkenning berust. Verder wil de vragensteller weten hoe de staatssecretaris er, bij het ontbreken van een wettelijke grondslag, voor gaat zorgen dat zonder eHerkenning toch aangifte gedaan kan worden en dat er geen chaos ontstaat bij het doen van aangifte.
De kantonrechter in Rotterdam heeft in kort geding een werkgever veroordeeld om de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer te ontbinden en de werknemer een transitievergoeding te betalen van € 81.000. Het dienstverband zou op grond van de geldende cao van rechtswege eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De uitspraak van de kantonrechter is twee weken voor die datum gedaan. Het dienstverband heeft ruim 50 jaar geduurd.
De uitspraak is een direct gevolg van het recente arrest van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat de werkgever niet handelt als een goede werkgever wanneer hij niet ingaat op een verzoek tot ontbinding van een slapend dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. De omstandigheid dat de werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, is volgens de Hoge Raad geen reden om de arbeidsovereenkomst in stand te houden.
Opmerkelijk in deze casus is dat de werknemer nog maar korte tijd recht had op een WIA-uitkering, namelijk met ingang van 25 maart 2019. Met het oog op de invoering van de Wet compensatie transitievergoedingen per 1 april 2020 gunde de kantonrechter de werkgever wel de tijd tot 1 juli 2020 om de transitievergoeding te betalen.
Specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor de inkomsten, voor zover de aftrekdrempel wordt overschreden. Dergelijke kosten zijn aftrekbaar op het moment van betaling. Volgens de Hoge Raad zijn zorgkosten, die na het overlijden van de belastingplichtige door zijn erfgenamen zijn betaald, niet aftrekbaar van het inkomen van de overledene. Wel kunnen de na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten bij de erfgenaam in aftrek worden gebracht, met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard. Dat was ook al zo onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, blijkens arresten van de Hoge Raad uit 1986. Deze arresten zijn tegelijk met dit arrest van de Hoge Raad op rechtspraak.nl gepubliceerd.
Eerder in de procedure oordeelden de rechtbank en het gerechtshof dat de zorgkosten wel aftrekbaar waren van het inkomen van de overledene. Het betrof zorgkosten die in de laatste weken van het leven van de overledene zijn gemaakt en die door de erfgenamen na het overlijden uit de onverdeelde boedel zijn betaald. Het hof en de rechtbank waren van oordeel dat de kosten in het stelsel van de Wet IB 2001 konden worden geacht op de erflaatster te drukken en daarom nog op haar inkomen in aftrek konden worden gebracht.
De minister van Financiën heeft in een brief naar de Tweede Kamer geschreven dat er geen wettelijk verbod komt op een negatieve spaarrente voor consumenten. Op dit moment rekenen Nederlandse banken geen negatieve rente aan gewone spaarders. Uit opmerkingen van de bestuursvoorzitters van de grootbanken maakt de minister op dat er geen plannen zijn om op korte termijn een negatieve rente voor gewone spaarders in te voeren. In de discussie over negatieve spaarrentes is de mogelijkheid van een wettelijk verbod geopperd. De minister wijst erop dat een dergelijk verbod nadelen en risico’s kent.
Voor zover de minister heeft kunnen nagaan is nergens sprake van een wettelijk verbod op een negatieve rente. Een negatieve rente op deposito’s van gewone spaarders doet zich op dit moment internationaal alleen maar voor vanaf een bepaald saldo, meestal in de orde van grootte van € 100.000 of meer. Of een negatieve rente mogelijk is, hangt ook af van de voorwaarden die tussen de bank en de consument zijn overeengekomen. Een negatieve rente lijkt op basis van de huidige voorwaarden niet zomaar te kunnen bij bijvoorbeeld betaalrekeningen.
De minister vindt een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst. Spaarders moeten voldoende mogelijkheden hebben om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt, dan sluit de minister een wettelijk verbod niet uit.