K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
Voor vermogensetikettering is de wil van de belastingplichtige leidend, tenzij de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Bij woningen geldt echter een bijzonder regime: een woning kan volgens de Hoge Raad door zijn aard alleen tot het privévermogen behoren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.
Een belangrijk criterium in de praktijk is de 10%-regel. Als meer dan 10% van de woning uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, kan de gehele woning als ondernemingsvermogen worden aangemerkt. Het gaat hierbij niet alleen om het oppervlaktepercentage, maar ook om de intensiteit en exclusiviteit van het zakelijk gebruik. Recent heeft Rechtbank Gelderland geoordeeld dat een woning van een huisarts niet als ondernemingsvermogen aangemerkt kan worden.
Een huisarts claimt een boekverlies op haar woning bij het staken van haar onderneming. Zij stelt dat de zolderkamer (26 m² op een totaal van 140 m²) sinds de aankoop in 2012 uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Hierdoor moet de gehele woning als ondernemingsvermogen worden aangemerkt. Zij onderbouwt dit met:
De inspecteur betoogt dat sprake is van onvoldoende bewijs voor uitsluitend zakelijk gebruik. Het taxatierapport vermeldt "bergzolder en 4e slaapkamer". De verklaringen zijn opgesteld na de relevante periode en sluiten niet uit dat de zolder ook voor privédoeleinden wordt gebruikt.
De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor bijzondere omstandigheden bij de belastingplichtige ligt. De huisarts heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zolder uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Uit de leveringsakte blijkt ten eerste dat een woning is aangekocht. Ten tweede is er geen enkele foto aanwezig uit de periode 2012-2017. Tot slot sluit het taxatierapport niet uit dat de zolder ook voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Deze zaak illustreert belangrijke praktijklessen voor ondernemers:
Deze uitspraak bevestigt dat de bewijslast voor bijzondere omstandigheden bij de belastingplichtige ligt. Achteraf bewijzen verzamelen is vaak onvoldoende. Begin daarom direct met het documenteren van zakelijk gebruik.
Een eigenaresse van een woning klaagt de gemeente aan. Zij beweert dat de gemeente onvoldoende snel heeft beslist over haar bezwaar tegen de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar van de gemeente beweert juist dat de uitspraak wel binnen de termijn is verzonden. Als bewijs van verzending legt hij een printscreen van zijn postregistratiesysteem over.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk tijdig is verzonden. De printscreen uit het postregistratiesysteem en de enkele stelling dat de uitspraak op bezwaar is aangeboden aan PostNL, zijn niet voldoende. Hierdoor wordt aangenomen dat de uitspraak op bezwaar te laat bekend is gemaakt. De rechter legt een bestuurlijke dwangsom op van € 1.442.
Een ondernemer drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij houdt zich bezig met het managen van internationale projecten, met een specialisatie in industriële koelsystemen. De werkzaamheden worden wereldwijd uitgevoerd. In 2017 en 2018 verricht hij werkzaamheden voor een Nederlandse opdrachtgever en brengt daarbij, ten onrechte, Nederlandse btw in rekening op zijn facturen. Hij geeft echter niet alle gefactureerde bedragen aan in zijn btw-aangifte. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op.
De ondernemer is van mening dat de inspecteur de te weinig aangegeven btw niet kan naheffen en stapt naar de rechter. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij zijn diensten vanuit Spanje heeft verricht en dat hij per abuis Nederlandse btw in rekening heeft gebracht. Van een woonplaats dan wel onderneming in Nederland is geen sprake.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat iedereen die op een factuur melding maakt van btw, deze belasting verschuldigd is. Dit geldt ongeacht of de handeling zelf aan btw onderworpen is. De plaats waar de diensten zijn verricht is niet relevant voor het ontstaan van de belastingschuld. De btw is verschuldigd in de lidstaat die op de factuur vermeld staat, zelfs als de handeling in die lidstaat niet belastbaar was.
Een man koopt in 2006 een woning op erfpachtgrond. Hij financiert deze met een hypothecaire lening. In 2018 koopt hij de blote eigendom en verkoopt vervolgens de volle eigendom van de woning en grond aan derden. De koopsom voor de blote eigendom van de grond (€ 57.404,80) wordt uit de verkoopopbrengst van de woning voldaan via de notaris. De man beweert dat van het betaalde bedrag een deel (€ 12.467,39) aangemerkt moet worden als aftrekbare hypotheekrente die hij bij de verkoop van zijn woning heeft betaald. Hij stelt dat dit bedrag als zodanig is opgenomen in de hypotheekakte.
Volgens de wet zijn alleen aftrekbaar als kosten eigen woning: de renten van de schulden die behoren tot de eigenwoningschuld, de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld en de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eigen woning.
Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 12.467,39 aftrekbaar is als kosten van de eigen woning. Volgens het hof wijzen de stukken erop dat het volledige bedrag dat aan de erfverpachter is betaald, de koopsom voor de blote eigendom betreft. Dit blijkt uit de leveringsakte en de afrekening van de notaris.
De leningsovereenkomst bevat, anders dan de man beweert, geen verwijzing naar dit bedrag. Bij de aflossing van de hypotheek is een dergelijk rentebedrag ook niet aan de bank betaald. Het is bovendien niet aannemelijk dat het om rente gaat voor een lening voor de aankoop van de blote eigendom, aangezien de koopprijs via de notaris is voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning.
Deze zaak illustreert dat betalingen bij het afkopen van erfpacht niet zomaar als hypotheekrente kunnen worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting. Voor fiscale aftrekbaarheid is goede documentatie essentieel, waaruit duidelijk moet blijken welke betalingen precies voor welk doel worden gedaan.
Een in België wonende belastingplichtige geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2019 een Nederlands pand aan als eigen woning met een negatief saldo van € 7.555. De inspecteur accepteert deze aftrekpost niet, omdat onduidelijk is welk deel van het pand de man als hoofdverblijf ter beschikking staat. Na een ongegrond verklaard bezwaar en beroep gaat de man in hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De rechtsvraag is of, en zo ja in hoeverre, de man recht heeft op aftrek van eigenwoningkosten.
De man stelt dat sprake is van één woning, waarvan hij 100% eigenaar is. Hij is van mening dat hij daarom het volledige negatieve saldo mag aftrekken. De inspecteur betwist het eigendom niet. Hij stelt dat de woning niet geheel ter beschikking staat aan de man. Daarnaast is onduidelijk welk deel van de hypotheek toewijsbaar is aan zijn woongedeelte. Tot slot is niet aangetoond dat de man zelf de hypotheekrente heeft betaald.
De rechtbank constateert op basis van een bespreking van Google Streetview-beelden dat het gaat om een grote hoevewoning met twee delen (één met een zwart dak en één met een rood dak) en een apart bijgebouw. Uit de tegenstrijdige verklaringen van de belastingplichtige over zijn exacte woonsituatie concludeert de rechtbank dat niet duidelijk is welk deel van het gehele complex als hoofdverblijf aan de man ter beschikking staat.
Het hof constateert ook dat er tegenstrijdige verklaringen zijn over waar de belastingplichtige precies woont: bij de rechtbank verklaarde hij dat hij sinds zijn scheiding in het stalgedeelte (met het rode dak) woont, terwijl zijn gemachtigde in hoger beroep stelt dat hij in het bijgebouw woont. Ook is onduidelijk welke waarde aan het door hem bewoonde deel moet worden toegekend.
Daarnaast oordeelt het hof dat de belastingplichtige niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de hypotheek betrekking heeft op zijn woongedeelte. Tot slot heeft hij geen betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf de rentelasten heeft betaald.
De vraag "Waar woont u precies?" lijkt eenvoudig, maar kan fiscaal grote gevolgen hebben. Deze zaak illustreert de bewijsproblemen die kunnen ontstaan bij complexe woonsituaties voor belastingplichtigen, maar zeker voor buitenlandse belastingplichtigen.
Voor binnenlandse belastingplichtigen is deze uitspraak relevant bij gedeeld gebruik van een woning, verbouwde panden of wanneer familieleden in hetzelfde complex wonen. Voor buitenlandse belastingplichtigen komt daar een extra dimensie bij: zij moeten extra overtuigend aantonen dat een pand als hoofdverblijf dient, terwijl zij officieel in het buitenland wonen. De Belastingdienst kijkt in dergelijke gevallen kritischer naar de eigenwoningclaims.
Of u nu binnenlands of buitenlands belastingplichtig bent, voor een succesvolle aftrek van eigenwoningkosten moet u altijd kunnen aantonen welk deel als hoofdverblijf dient, welk deel van de hypotheek daarop betrekking heeft, en dat u zelf de rente heeft betaald.
Vanwege liquiditeitsproblemen bij haar bv ontvangt een weduwe vanaf augustus 2016 geen pensioenuitkeringen meer, hoewel zij daar wel recht op heeft. In haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021 geeft zij deze niet-ontvangen pensioenuitkeringen niet aan als inkomen. De Belastingdienst legt later navorderingsaanslagen op voor deze jaren, omdat de inspecteur vindt dat de pensioenrechten verrekend hadden kunnen worden met de schuld die zij heeft aan haar bv en dus belastbaar zijn. De inspecteur verklaart het bezwaar van de weduwe tegen deze navorderingsaanslagen ongegrond. In de beroepsprocedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant draait het om de vraag of de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.
De weduwe stelt dat er geen sprake is van een nieuw feit, omdat de inspecteur al vragen had moeten stellen over de verdwenen pensioenuitkeringen in haar aangiften. Volgens haar is het onwaarschijnlijk dat een levenslange pensioenuitkering zomaar kan stoppen, waardoor de inspecteur zijn onderzoeksplicht heeft geschonden. De inspecteur daarentegen betoogt dat hij mocht uitgaan van de juistheid van de aangiften en dat de informatie die hij later kreeg van een collega-inspecteur vennootschapsbelasting een geldig nieuw feit vormt voor navordering.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur mag uitgaan van de juistheid van de aangiftegegevens, tenzij hij in redelijkheid moet twijfelen aan die juistheid. Tot nader onderzoek is hij alleen verplicht bij gegronde twijfel. In deze zaak is niet gesteld of gebleken dat ooit overleg is geweest met de inspecteur over het weduwenpensioen. De inspecteur hoefde daarom niet te vermoeden dat de aangiften onjuist waren en was niet verplicht de aangiften vennootschapsbelasting van de bv te raadplegen. Van een ambtelijk verzuim is daarom geen sprake, waardoor de informatie die de inspecteur later ontving een geldig nieuw feit vormt.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. De navorderingsaanslagen 2017 tot en met 2021 en de belastingrentebeschikkingen blijven volledig in stand. Deze uitspraak illustreert een belangrijk fiscaal principe: rechten op inkomen kunnen belastbaar zijn, zelfs als er geen daadwerkelijke uitbetaling plaatsvindt!
Het nieuwe box 3-stelsel, waarin belasting wordt geheven over het werkelijke rendement op vermogen, is uitgesteld tot ten minste 2028. Om deze budgettaire tegenvaller op te vangen, voert het kabinet vanaf 2026 aanpassingen door binnen het huidige stelsel.
Voorgesteld wordt om per 2026 het forfait voor de categorie overige bezittingen te verhogen naar 7,78% (2025: 5,88%). Daarnaast wordt voorgesteld per 2026 het heffingsvrije vermogen te verlagen naar € 51.396 (2025: € 57.684).
Het blijft mogelijk om gebruik te maken van de tegenbewijsregeling als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitair berekende rendement. In dat geval wordt de belastingaanslag aangepast, zodat alleen belasting wordt geheven over het daadwerkelijke rendement.
De termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift bedraagt zes weken. Die termijn begint te lopen vanaf de dag na de verzending van de uitspraak van de rechtbank. De Algemene termijnenwet (Atw) bepaalt dat als de laatste dag van een termijn op een zaterdag, zondag of erkende feestdag valt, de termijn doorschuift naar de eerstvolgende werkdag.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden herstelde onlangs een verkeerde toepassing van de Atw. In deze zaak startte de termijn op dinsdag 9 april 2024 en zou normaal gesproken eindigen op maandag 20 mei 2024 om middernacht. Aangezien 20 mei in 2024 op Tweede Pinksterdag viel (een erkende feestdag volgens de Atw), werd de termijn automatisch doorgeschoven naar de eerstvolgende werkdag. Omdat het hogerberoepschrift op die dag digitaal werd ingediend via "Mijn Rechtspraak", was dit tijdig en binnen de geldende termijn. Het hof erkent hiermee de onjuistheid van de niet-ontvankelijkverklaring in de eerdere uitspraak.
De Belastingdienst krijgt soms btw-aangiften te vroeg binnen en kan deze aangiften niet automatisch verwerken. De Belastingdienst past daarom de procedure aan voor de indiening van btw-aangiften. Vanaf 27 mei 2025 zal de Belastingdienst btw-aangiften automatisch controleren op het juiste tijdvak. Btw-aangiften die via het system-to-system portaal worden ingediend, worden vanaf de 24e van de maand waarin het tijdvak eindigt geaccepteerd. De aangifte voor het tweede kwartaal wordt geaccepteerd vanaf 24 juni.
Aangiften die vóór de 24e van de maand worden ingediend, worden afgewezen. De Belastingdienst stuurt dan een foutbericht naar de indiener, zonder ontvangstbevestiging. De aangifte wordt formeel niet in ontvangst genomen en moet opnieuw worden ingediend vanaf de 24e van de maand. Aangiften die vanaf de 24e van de maand worden ingediend, worden via het reguliere proces afgehandeld en ontvangen een ontvangstbevestiging.
De Belastingdienst benadrukt het belang van nauwkeurigheid bij het indienen van btw-aangiften. Dien de btw-aangifte niet te vroeg en niet te laat in. Controleer na het indienen of er een foutbericht of ontvangstbevestiging is ontvangen.
Een ondernemer met een bv weigert kosten te maken voor eHerkenning. Hierdoor kan hij geen btw-aangifte doen. De Belastingdienst legt daarom naheffingsaanslagen met boetes op. De ondernemer is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Volgens hem is er sprake van rechtsongelijkheid. Natuurlijke personen kunnen voor het doen van btw-aangifte immers gratis gebruikmaken van hun DigiD. Van rechtspersonen wordt geëist dit te doen met gebruikmaking van eHerkenning, waarvoor kosten moeten worden gemaakt. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2022, waarin staat dat het gebruik van eHerkenning wettelijk is en dat de kosten ervan niet onevenredig zijn.
De reden voor de eis van eHerkenning is dat het een hoog beveiligingsniveau heeft. Hiermee kan worden gecontroleerd of iemand echt bevoegd is om namens een bedrijf te handelen. Dit probleem is er niet bij een persoon die zijn DigiD gebruikt, omdat die persoon zelf de onderneming is en dus altijd bevoegd is om namens die onderneming te handelen.
De rechter oordeelt dat de kosten van eHerkenning (€ 25 – € 35 per jaar) niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden nagestreefd. Dit maakt de kosten volgens de rechtbank gerechtvaardigd. De rechter wijst ook op de compensatieregeling. Hiermee kan een deel van deze kosten worden vergoed.