K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
Ik krijg vaak de vraag wanneer is het voor mij fiscaal aantrekkelijk om naar een B.V. te gaan. Met de wijziging van de belastingtarieven is in 2025 ook de keuze van wel of geen B.V. veranderd. Maar wanneer is de B.V. anno 2025 fiscaal aantrekkelijker dan de eenmanszaak of een V.o.f?
In hoeverre speelt het uitdelen van winst een rol?
Overstap naar B.V. maken ?
De politiek blijft wispelturig. Zo kende box 2 in 2024 voor het eerst een laag en een hoog tarief. Per 2025 is het hoge tarief weer verlaagd. Het tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb) is gelijk gebleven, maar dat van de inkomstenbelasting licht verlaagd. Daar staat weer tegenover dat de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting fors zijn verminderd. Dus is de vraag weer actueel of en wanneer u het beste de overstap naar de B.V. kunt maken.
Samengestelde tarieven.
Een DGA met een B.V. moet eerst een zogenoemd ‘gebruikelijk loon’ aan de B.V. onttrekken dat belast wordt in box 1. Dit bedraagt in beginsel minstens € 56.000. De resterende winst wordt eerst belast met Vpb. Over de eerste € 200.000 is het tarief 19%, over het meerdere 25,8%. Wordt het restant uitgedeeld, dan is het tarief in box 2 24,5% over de eerste € 67.804 over het meerdere is het tarief 31%. De winst van een eenmanszaak wordt ook belast in box 1, maar hierop mag eerst een aantal ondernemersfaciliteiten in mindering worden gebracht.
Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met premies Zorgverzekeringswet (Zvw).
Eenmanszaak versus B.V.
Als we het netto-inkomen bij verschillende winstniveaus vergelijken, krijgen we de volgende tabel.
Winst | IB-ondernemer | B.V./DGA | Verschil |
€ 75.000 | € 52.953 | € 50.401 | € 2.552 |
€ 100.000 | € 63.844 | € 65.690 | -/- € 1.846 |
€ 150.000 | € 89.581 | € 95.727 | -/- € 6.146 |
€ 350.000 | € 200.100 | € 203.095 | -/- € 2.995 |
€ 424.000 | € 240.993 | € 240.982 | € 11 |
€ 500.000 | € 282.991 | € 279.892 | € 3.099 |
Omslagpunt.
Duidelijk is dat de B.V. bij een hogere winst al snel voordelig is. Het omslagpunt ligt ongeveer bij een winst van € 87.500. Daarna wordt de B.V. al snel een stuk voordeliger tot een winst van € 424.000, waarna de eenmanszaak weer voordeliger wordt. Dit hangt samen met het hoge Vpb-tarief van 25,8% in combinatie met het hoge tarief in box 2 van 31%.
Let op.
Overigens is ermee gerekend dat alle winst ook direct wordt uitgedeeld. Dit hoeft echter niet voordelig te zijn, zeker niet als het vervolgens privé in box 3 wordt belast. Oppotten van winst heeft echter weer het nadeel dat bij uitdeling op het eind sneller het hoge box 2-tarief van 31% wordt bereikt. Uitdelen en oppotten met beleid is dus het devies.
Aandachtspunten:
Belang partner. Bij de vergelijking is geen rekening gehouden met een eventuele partner. Is deze er wel, dan kan er in box 2 rekening gehouden worden met het lage tarief van 24,5% tot een inkomen van € 135.608. Box 2-inkomen kan door partners namelijk onderling verdeeld worden, zodat dan tot twee keer € 67.804 het lage tarief geldt. Dit betekent dat het voordeel van de B.V. toeneemt en dat ook het omslagpunt van € 424.000 hoger komt te liggen.
Gebruikelijk loon. Er is verder gerekend met een gebruikelijk loon van € 56.000, maar dit mag niet minder zijn dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Bij hogere winsten is het dan ook niet denkbeeldig dat er met een hoger gebruikelijk loon gerekend moet worden, wat het voordeel van een B.V. weer vermindert.
Let op.
Er is geen rekening gehouden met individuele factoren, zoals een hoge aftrek van hypotheekrente.
De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen – waar al jaren over wordt gesproken – lijkt betaalbaarder te kunnen uitpakken dan tot nu toe werd aangenomen. Een recente analyse van het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG) suggereert dat de premie aanzienlijk lager kan zijn dan de 6,5% waarmee het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) momenteel rekent.
Realistischer premiescenario’s
Volgens het rapport van de actuarissen is een premie van 5,6% realistischer, uitgaande van een wachttijd van één jaar. Mocht er gekozen worden voor een wachttijd van twee jaar, dan kan de premie zelfs dalen tot 5,0%. Eerdere geluiden voor een premie van slechts 3% zou niet haalbaar zijn.
Hoewel de premie relatief hoog lijkt, is de dekking beperkt: de uitkering bedraagt maximaal het minimumloon en geldt alleen bij volledige arbeidsongeschiktheid. Voor een gemiddelde zelfstandige betekent dit een premie van duizenden euro’s per jaar tegenover een relatief lage uitkering. De regeling is dan ook bedoeld als basisvangnet, niet als volledige inkomensverzekering.
Waarom de kosten meevallen
De reden dat de premie lager kan uitvallen, ligt volgens de experts in een aantal specifieke kenmerken van de zogeheten Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ):
• Er wordt alleen uitgekeerd bij volledige arbeidsongeschiktheid.
• Het keuringscriterium is strenger dan bij werknemers die onder de WIA vallen.
• De verwachte instroom is lager.
• Psychische klachten, een belangrijke reden voor instroom in de WIA, komen onder zelfstandigen relatief minder vaak voor.
Deze factoren samen zorgen ervoor dat de risico-inschatting voor langdurige arbeidsongeschiktheid onder zzp’ers naar verwachting zo’n 10% lager ligt dan bij werknemers in loondienst.
Bijdrage aan een eerlijke discussie
Het AG hoopt met dit rapport bij te dragen aan een meer objectieve en feitelijke discussie over de invoering van de verzekering. De hoogte van de premie is een belangrijk punt van zorg voor veel zzp’ers, zeker omdat de uitkering beperkt is tot het niveau van het minimumloon.
Hoewel de uitvoering mede vanwege capaciteitsproblemen bij UWV en de Belastingdienst nog altijd een uitdaging vormt, benadrukken de actuarissen dat het kabinet serieus werk blijft maken van de invoering. Niet in de laatste plaats omdat de regeling als voorwaarde geldt voor het verkrijgen van Europese steun uit het coronaherstelfonds.
Of een bestelauto uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer is van belang voor de bijtelling. Rijdt een werknemer in zo’n bestelauto dan is de forfaitaire bijtelling niet van toepassing, zonder dat daarvoor een sluitende kilometerregistratie bijgehouden hoeft te worden.
De bestelauto’s die hiervoor in aanmerking komen hebben in principe alleen een stoel voor de chauffeur zelf. Er is dus geen passagiersstoel aanwezig en geen achterbank om passagiers mee te nemen. Is de auto wel voorzien van een bijrijdersstoel of anderhalf zitbankje, dan is uitsluitend het weghalen van dat bankje of die stoel niet voldoende om te bestelauto te kunnen aanmerken als een bestelauto die uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. De bevestigingspunten moeten ook worden verwijderd of dicht gelast.
Een voorbeeld van een bestelauto die voor deze regeling in aanmerking komt is de serviceauto waarin naast de bestuurder alleen plaatst is voor gereedschappen en reserveonderdelen. Gebruikt de werknemer deze serviceauto toch voor ritten met een privékarakter, dan krijgt de bestuurder een bijtelling op basis van het werkelijke gebruik. Dit gebruik wordt berekend door de gereden privékilometers te vermenigvuldigen met de werkelijke kostprijs per kilometer van die bestelauto.
Uitzonderingen op de regel – Uitspraken belastingrechters
Uitspraken van belastingrechters laten zien dat niet alleen bestelauto’s met slechts één stoel onder deze uitzondering vallen. Bij het tot stand komen van deze uitzondering is wel vooral gedacht aan bestelauto’s met slechts één stoel. Maar in mei 2009 besliste de Hoge Raad al dat een grote bestelauto van een bloemist, voorzien van specifieke inrichting en met meerdere zitplaatsen, ook in aanmerking kwam voor deze uitzondering.
Ook is er een uitspraak over een grote bestelauto (verlengd en verhoogd, zodat deze niet op normale parkeerplaatsen en in parkeergarages past) van een vloerbedekking legger. Ook in die situatie gold het vaste bijtellingspercentage niet, al had de auto twee zitplaatsen. Deze viel ook onder de uitzonderingsregel, omdat de auto als gevolg van het gebruik voor schilders- en schuurwerkzaamheden “erg vies is en stinkt” en omdat de auto in de laadruimte is voorzien van een kunststof bak die alleen door een garagebedrijf verwijderd kan worden.
In een zaak uit juni 2011 was zelfs zo’n bak niet nodig en was bij een bestelauto van een timmerbedrijf vooral van belang dat de auto erg vies was en daardoor niet goed geschikt voor privégebruik.
Intussen ontstaat uit de rechtspraak het beeld dat de uitzondering voor specifieke bestelauto’s ruimer is dan alleen voor bestelauto’s met slechts één stoel. Wel is dan vereist dat de tweede stoel noodzakelijk is voor een bijrijder voor hulp bij laden en lossen , dat de bestelauto is voorzien van een specifieke inrichting of wordt gebruikt voor een specifiek doeleinden.
Bestelauto uitsluitend geschikt voor goederenvervoer
De volgende categorieën bestelauto’s kunnen worden aangemerkt als bestelauto’s die naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Het gaat hierbij steeds om bestelauto’s zonder dubbele cabine.
a. bestelauto waarvan
- de bijrijdersstoel is verwijderd en
- de bevestigingspunten van de bijrijdersstoel zijn weggeslepen of dichtgelast.
Meerijden bijrijder niet toerekenen aan vervoer goederen
Dat de bijrijder meerijdt omdat zonder zijn hulp de chauffeur de lading (lantaarnpalen) niet op de plaats van bestemming kan lossen, betekent dat niet dat de bijrijdersstoel (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen heeft. De bijrijder verricht namelijk na het lossen andere werkzaamheden, zoals het graven van gaten om de lantaarnpalen te plaatsen, evenals het plaatsen van lantaarnpalen.
Functioneel bezien moet het meerijden van de bijrijder dan ook niet – in ieder geval niet in voldoende mate – worden toegerekend aan het vervoer van goederen. Dat betekent dat geen sprake is van een bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.
Vakantiekrachten
De zomervakanties voor scholieren en studenten komen er weer aan en dat betekent dat er van deze groep een aantal op zoek zal gaan naar een vakantiebaantje en dat jij als werkgever wel wat extra handjes kan gebruiken in de vakantieperiode.
Allereerst wat moet je doen als een werknemer in dienst komt.
Je moet de werknemer identificeren. Dat doe je door middel van het ID-bewijs waarbij je
Vraag de gegevens op voor de opgaaf loonheffing, daar moet tenminste de volgende gegevens op staan
Voordat een werknemer in dienst komt moet je een arbeidsovereenkomst opstellen, maar dan ben je er nog niet. Binnen een maand na indiensttreding moet je de werknemer schriftelijk informeren over de volgende zaken:
Maak je geen schriftelijke arbeidsovereenkomst op voordat de werknemer komt werken dan zit je er in principe al aan vast. Dus let op als je een nieuwe werknemer een dagje laat proef draaien. Zet dit op papier dat ze één dag mee mogen lopen en als ze voldoen dat er dan een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden.
Zieke werknemers
Een aantal bedrijven zijn in de zomervakantie gesloten. Dat betekent dat alle werknemers vakantie dagen opnemen in die periode. Hoe zit het dan bij zieke werknemers, moeten deze ook vakantie opnemen?
Nee, de werknemer hoeft over de dagen waarop werknemer ziek is geen vakantiedagen op te nemen, waarbij het niet uitmaakt of het collectieve verplichte vakantiesluiting is of tijdens een individueel geplande vakantie. Maar werkgever kan tijdens ziekte wel verlof afschrijven als de zieke werknemer vakantie geniet/opneemt.
Als bijvoorbeeld een tandarts een gebroken pols heeft is hij arbeidsongeschikt voor zijn werk, maar met een gebroken pols kan hij wel op het strand liggen en genieten van een vakantie. Als deze tandarts twee weken met zijn gezin naar Spanje gaat mag de werkgever twee weken vakantie afschrijven. Een zieke werknemer moet wel met werkgever overleggen en toestemming vragen om op vakantie te mogen. De bedrijfsarts bepaalt of de vakantie het herstel belemmert.
Bij ziekte kan het salaris gekort worden en krijg je tenminste het wettelijk minimumloon of 70% ziekengeld. Op moment dat je ziek bent krijg je 70% van je salaris uitbetaald. Als zieke werknemer dan vakantie opneemt dan moeten de opgenomen vakantiedagen tegen 100% uitbetaald worden.
Kennisquiz arbeidsrecht
Vragen
Antwoorden
– ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, of
– een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door de commissie, bedoeld in artikel 671a, lid 2, is ontvangen, art. 7:760 lid 1 (Er zijn echter uitzonderingen als ziekte niet de reden van ontslag is)
Heb je nog vragen over deze blog of andere loongerelateerde vragen neem dan gerust contact met ons op.
Minister Heinen benadrukt: “Contant geld is van iedereen. Voor veel mensen is contant betalen belangrijk omdat ze moeite hebben met digitaal betalingsverkeer of om andere redenen liever contant betalen. Bij een pinstoring is het ook essentieel om contant geld beschikbaar te hebben. Daarom moet contant geld toegankelijk blijven.”
Landelijke infrastructuur van geldautomaten
Hoewel banken al afspraken hebben over een landelijke infrastructuur van geldautomaten, blijkt dit volgens de minister niet voldoende om de bereikbaarheid van contant geld in de toekomst te garanderen. Het opnemen van contant geld mag particulieren geen geld kosten, en voor ondernemers zullen maximumtarieven gelden. Geld storten moet ook mogelijk worden bij geldautomaten voor klanten van banken met meer dan 500.000 klanten, en voor particulieren zal dit kosteloos zijn.
Acceptatieplicht voor contante betalingen
Recent heeft de Tweede Kamer een voorstel aangenomen voor een nationale acceptatieplicht van contante betalingen tot € 3.000. De Eerste Kamer moet nog over dit voorstel stemmen. Momenteel wordt onderzocht welke uitzonderingen nodig zijn, bijvoorbeeld vanwege veiligheidsredenen.
Wat vind jij van het voorstel om contant geld wettelijk te verankeren? Denk je dat dit een positieve impact zal hebben op de toegankelijkheid van contant geld in Nederland?
Zakendoen in andere EU-lidstaten
Nieuw is dat vanaf 1 januari 2025 ook in Nederland gevestigde ondernemers gebruik kunnen maken van de kleineondernemersregeling btw in andere EU-lidstaten. We noemen dit de Europese kleineondernemersregeling btw (EU-KOR).
Tip
De EU-KOR kan interessant zijn als u goederen of diensten levert aan afnemers die geen recht hebben op aftrek van voorbelasting, zoals particulieren.
Verzoek
Hiervoor moet er een separaat verzoek worden ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst. Vanaf 1 januari 2025 is het dus mogelijk de KOR aan te vragen voor EU-landen waarmee u zakendoet. U bepaalt zelf voor welke EU-lidstaten u de KOR aanvraagt. U hoeft in deze landen dan geen btw-aangiften te doen. Let op. Wel moet u ieder kwartaal de Nederlandse Belastingdienst een overzicht (opgaaf) verstrekken van de omzet die u in het voorgaande kwartaal in de EU heeft behaald.
Voorwaarden
Indien u als Nederlandse ondernemer gebruik wilt maken van de EU-KOR, dan is het vereist dat uw hoofdvestiging in Nederland ligt. De totale jaaromzet mag maximaal € 100.000 bedragen, opgeteld voor alle EU-landen, inclusief Nederland. U mag ook de nationale omzetgrens voor de EU-KOR in het EU-land waar u gebruikmaakt van de EU-KOR, niet overschrijden. Elk EU-land bepaalt zijn eigen nationale omzetgrens voor deelname aan de EU-KOR ( https://www.vatcalc.com/eu/2023-eu-vat-registration-intrastat-thresholds ). Als u de nationale omzetgrens overschrijdt, verschilt het per land hoe hiermee wordt omgegaan. In sommige landen eindigt uw deelname aan de EU-KOR direct.
Gevolgen toepassen EU-KOR
Alleen EU-KOR. Kiest u ervoor om in Nederland geen gebruik te maken van de KOR, maar past u de regeling wel toe in andere EU-lidstaten voor daar verrichte prestaties, dan kunt u de inkoop-btw die gerelateerd is aan de belaste handelingen in Nederland wel aftrekken. Voor inkoop-btw die te maken heeft met vrijgestelde handelingen buiten Nederland, heeft u geen aftrekrecht.
Alleen KOR in Nederland. Omgekeerd geldt: als u de KOR in Nederland toepast, maar de algemene btw-regels in andere EU-lidstaten volgt, heeft u geen recht op aftrek van inkoop-btw in Nederland. Zelfs niet voor de inkoop-btw die verband houdt met belaste handelingen in het buitenland.
Voorbeeld. Als u deelneemt aan de EU-KOR in bijv. Frankrijk, België en Italië, dan krijgt u een btw-vrijstelling in deze drie landen. Maar u kunt er ook voor kiezen om alleen in bijv. België aan de EU-KOR mee te doen. Dan krijgt u alleen in België een btw-vrijstelling.
Belangrijke administratieve stappen:
Andere aandachtspunten:
Als de Europese jaaromzet de drempel van € 100.000 overschrijdt, moet u de Belastingdienst binnen 15 werkdagen inlichten.
Door toepassing van de EU-KOR kunt u een btw-vrijstelling krijgen in een of meer EU-landen waarin u zakendoet. U moet wel ieder kwartaal de Belastingdienst een overzicht verstrekken van de omzet die u in de EU heeft behaald. Houd de nationale omzetgrens van het EU-land en de algemene omzetgrens van de EU-KOR (€ 100.000) goed in de gaten.
De Raad van State (RvS) adviseerde het kabinet in december 2024 om het plan voor box 3-heffing over het werkelijke rendement niet in de huidige vorm in te dienen bij de Tweede Kamer.
Het plan, dat in 2028 in zou moeten gaan, is te complex.
In een brief aan de Tweede Kamer laat staatssecretaris Tjebbe van Oostenbruggen (Fiscaliteit) weten dat het kabinet de voorgestelde ‘Wet werkelijk rendement box 3’ toch als beste optie ziet en doorgaat op de ingeslagen weg.
In de brief wordt ingegaan op een deel van de door de RvS genoemde alternatieven. Maar die zijn volgens de staatssecretaris niet beter. Vreemd genoeg wordt in de brief niet ingegaan op het door de RvS genoemde alternatief van een forfaitaire heffing gebaseerd op laagrisico rendementen zonder tegenbewijs.
Eigenlijk het ‘oude’ box 3 stelsel met een lager forfait. Dit is een gemiste kans. In februari staat er een debat van de Tweede Kamer gepland over de plannen voor box 3. Wordt vervolgd dus…
Wij vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet zich niets aantrekt van de zware kritiek van de RvS en ook niet van de bezwaren vanuit de rechtspraak en diverse beroepsorganisaties. Of is het een kwestie van de kop in het zand steken? Als het kabinet blijft vasthouden aan dit wetsvoorstel wordt box 3 er niet eenvoudiger op. En we krijgen ongetwijfeld meer gedoe, meer discussies en ook weer meer rechtszaken. Wie zit daar nou op te wachten? De belastingbetaler niet en ook de Belastingdienst niet.
De Belastingdienst is begonnen met het versturen van de voorlopige aanslagen voor 2025. Het is belangrijk om goed te controleren of de gegevens daarvan wel aansluiten bij jouw (verwachte) situatie in 2025. De Belastingdienst baseert de voorlopige aanslag op voorgaande jaren. Voor belastingplichtigen die hun aangifte over 2023 nog niet hebben ingediend vanwege het Becon-uitstel, kan de aanslag voor 2025 zelfs worden gebaseerd op de gegevens van 2022. Dit kan tot grote afwijkingen leiden, bijvoorbeeld als je winst als ondernemer in de afgelopen drie jaar is veranderd.
Aanslag 2024
Nu 2024 is afgelopen, kunnen we een betere inschatting maken van de inkomsten in dat jaar. Is de eerder opgelegde voorlopige aanslag naar verwachting te laag, of is er nog geen voorlopige aanslag opgelegd terwijl je wel belasting zult moeten betalen? Dien dan uiterlijk 24 maart 2025 een aangepaste voorlopige aangifte in. Dit voorkomt dat je belastingrente verschuldigd wordt.
Let hierbij ook op box 3.
Heb je bezittingen anders dan bankrekeningen? Dan is extra controle nodig. In 2022 was er nog een ander stelsel voor box 3, waardoor je aan te geven inkomen uit sparen en beleggen in 2024 sterk kan afwijken van dat in 2022.
Voorkom hoge belastingrente
Een juiste voorlopige aanslag helpt belastingrente te voorkomen. Deze is verschuldigd over het op de aanslag nog/bij te betalen bedrag. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de belastingrente 6,5% voor alle belastingen, inclusief de inkomstenbelasting. Voor de vennootschapsbelasting geldt een afwijkend percentage van nu 9%. De Belastingdienst rekent belastingrente vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar tot maximaal 19 weken na het indienen van je aangifte, als de aanslag conform je aangifte wordt opgelegd. Wijkt de belastingdienst bij het opleggen van de aanslag echter af van de ingediende aangifte, dan wordt de rente berekend vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar tot 6 weken na de dagtekening van de aanslag.
Voorbeeld belastingrente
Je doet op 1 augustus 2025 aangifte over 2024.
Je krijgt een aanslag met een te betalen bedrag van € 10.000.
De datum van de aanslag is 19 december 2025 en de aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte.
De belastingdienst berekent dan belastingrente vanaf 1 juli tot 12 december (maximaal 19 weken na het indienen van de aangifte).
De Belastingdienst rekent met 30 dagen per maand, dus 360 dagen in het jaar.
Tussen 1 juli tot 12 december zitten 5 maanden en 11 dagen.
€ 10.000 x 6,5% x 161/360 = € 290 belastingrente.
Hulp nodig?
Heb je hulp nodig bij het controleren of aanpassen van je aanslag?
Neem dan contact met ons op, wij helpen graag.
Op het forum van fiscaal dienstverleners werd onlangs een peiling gehouden met betrekking tot de keuzeherziening en de herinvesteringsaftrek. Wat speelt er?
Peiling onder fiscaal adviseurs
In een peiling werden door de Belastingdienst aan fiscaal dienstverleners twee stellingen voorgelegd.
Stelling 1.
Een startende ondernemer koopt een tweedehands auto van twaalf jaar oud. Deze auto behoort volgens de regels van de vermogensetikettering tot het keuzevermogen. De ondernemer kiest ervoor om de auto te etiketteren tot zijn privévermogen. Op het moment dat de auto 15 jaar oud is, mag de ondernemer de keuze herzien, omdat er dan andere regels gelden voor het berekenen van de bijtelling met betrekking tot de auto. Is deze stelling juist?
Stelling 2.
Naast de auto heeft de ondernemer ook een nieuwe aanhangwagen gekocht voor € 4.000. Hierop heeft de startende ondernemer willekeurig afgeschreven tot een boekwaarde van € 1.000. Na drie jaar wordt de aanhangwagen ingeruild voor een grotere aanhangwagen. Hij krijgt € 2.000 terug voor de aanhangwagen. Hij kan gebruikmaken van de herinvesteringsreserve van € 1.000. Is deze stelling juist?
Slechts 23% had juiste antwoorden
Slechts 23% van de fiscaal dienstverleners koos het juiste antwoord (beide stellingen zijn onjuist):
Toelichting stelling 1.
Bij keuzevermogen geldt in beginsel: eens gekozen, blijft gekozen. U kunt op uw keuze terugkomen, zolang de fiscale gevolgen nog niet onherroepelijk zijn. Meestal blijkt de keuze uit de aangifte inkomstenbelasting over het jaar waarin u start met uw onderneming of over het jaar waarin u het bedrijfsmiddel voor het eerst in gebruik neemt. Zolang de aanslag inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vaststaat, kunt u terugkomen op uw keuze. Een aanslag staat onherroepelijk vast indien de termijn voor bezwaar, beroep en cassatie is verstreken. Deze termijn verstrijkt zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag.
Aanslag staat wel vast.
Indien de definitieve aanslag over het jaar van aanschaf onherroepelijk vaststaat, kunt u alleen onder bijzondere omstandigheden op uw keuze terugkomen. Dit is bijv. het geval als:
Toelichting stelling 2.
Ook deze stelling is onjuist. Zodra er op het vervreemde bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven, moet u om de hoogte van de herinvesteringsreserve te bepalen, uitgaan van de boekwaarde zoals deze zou zijn zonder de toepassing van de willekeurige afschrijving. Het verschil tussen de boekwaarde de willekeurige afschrijving en de boekwaarde met willekeurige afschrijving moet dan in het jaar van vervreemding aan de winst worden toegevoegd.
Bij keuzevermogen geldt in beginsel: eens gekozen, blijft gekozen. U kunt op uw keuze terugkomen zolang de fiscale gevolgen nog niet onherroepelijk zijn, dus de definitieve aanslag nog niet vaststaat. Bewaak de termijnen die hiervoor gelden.
De Belastingdienst stuurt in december aanslagen met een dagtekening in januari 2025.
Als je voor de datum van de dagtekening betaald, kan het zijn dat de betaling niet juist verwekt kan worden in het systeem van de belastingdienst, waardoor het bedrag wordt teruggestort.
Let op, er moet wel betaald worden voor de uiterste betaaldatum. Deze datum staat aangegeven op de aanslag bij het kopje betaalinformatie.