K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
Ik krijg vaak de vraag wanneer is het voor mij fiscaal aantrekkelijk om naar een B.V. te gaan. Met de wijziging van de belastingtarieven is in 2025 ook de keuze van wel of geen B.V. veranderd. Maar wanneer is de B.V. anno 2025 fiscaal aantrekkelijker dan de eenmanszaak of een V.o.f?
In hoeverre speelt het uitdelen van winst een rol?
Overstap naar B.V. maken ?
De politiek blijft wispelturig. Zo kende box 2 in 2024 voor het eerst een laag en een hoog tarief. Per 2025 is het hoge tarief weer verlaagd. Het tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb) is gelijk gebleven, maar dat van de inkomstenbelasting licht verlaagd. Daar staat weer tegenover dat de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting fors zijn verminderd. Dus is de vraag weer actueel of en wanneer u het beste de overstap naar de B.V. kunt maken.
Samengestelde tarieven.
Een DGA met een B.V. moet eerst een zogenoemd ‘gebruikelijk loon’ aan de B.V. onttrekken dat belast wordt in box 1. Dit bedraagt in beginsel minstens € 56.000. De resterende winst wordt eerst belast met Vpb. Over de eerste € 200.000 is het tarief 19%, over het meerdere 25,8%. Wordt het restant uitgedeeld, dan is het tarief in box 2 24,5% over de eerste € 67.804 over het meerdere is het tarief 31%. De winst van een eenmanszaak wordt ook belast in box 1, maar hierop mag eerst een aantal ondernemersfaciliteiten in mindering worden gebracht.
Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met premies Zorgverzekeringswet (Zvw).
Eenmanszaak versus B.V.
Als we het netto-inkomen bij verschillende winstniveaus vergelijken, krijgen we de volgende tabel.
Winst | IB-ondernemer | B.V./DGA | Verschil |
€ 75.000 | € 52.953 | € 50.401 | € 2.552 |
€ 100.000 | € 63.844 | € 65.690 | -/- € 1.846 |
€ 150.000 | € 89.581 | € 95.727 | -/- € 6.146 |
€ 350.000 | € 200.100 | € 203.095 | -/- € 2.995 |
€ 424.000 | € 240.993 | € 240.982 | € 11 |
€ 500.000 | € 282.991 | € 279.892 | € 3.099 |
Omslagpunt.
Duidelijk is dat de B.V. bij een hogere winst al snel voordelig is. Het omslagpunt ligt ongeveer bij een winst van € 87.500. Daarna wordt de B.V. al snel een stuk voordeliger tot een winst van € 424.000, waarna de eenmanszaak weer voordeliger wordt. Dit hangt samen met het hoge Vpb-tarief van 25,8% in combinatie met het hoge tarief in box 2 van 31%.
Let op.
Overigens is ermee gerekend dat alle winst ook direct wordt uitgedeeld. Dit hoeft echter niet voordelig te zijn, zeker niet als het vervolgens privé in box 3 wordt belast. Oppotten van winst heeft echter weer het nadeel dat bij uitdeling op het eind sneller het hoge box 2-tarief van 31% wordt bereikt. Uitdelen en oppotten met beleid is dus het devies.
Aandachtspunten:
Belang partner. Bij de vergelijking is geen rekening gehouden met een eventuele partner. Is deze er wel, dan kan er in box 2 rekening gehouden worden met het lage tarief van 24,5% tot een inkomen van € 135.608. Box 2-inkomen kan door partners namelijk onderling verdeeld worden, zodat dan tot twee keer € 67.804 het lage tarief geldt. Dit betekent dat het voordeel van de B.V. toeneemt en dat ook het omslagpunt van € 424.000 hoger komt te liggen.
Gebruikelijk loon. Er is verder gerekend met een gebruikelijk loon van € 56.000, maar dit mag niet minder zijn dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Bij hogere winsten is het dan ook niet denkbeeldig dat er met een hoger gebruikelijk loon gerekend moet worden, wat het voordeel van een B.V. weer vermindert.
Let op.
Er is geen rekening gehouden met individuele factoren, zoals een hoge aftrek van hypotheekrente.
Of een bestelauto uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer is van belang voor de bijtelling. Rijdt een werknemer in zo’n bestelauto dan is de forfaitaire bijtelling niet van toepassing, zonder dat daarvoor een sluitende kilometerregistratie bijgehouden hoeft te worden.
De bestelauto’s die hiervoor in aanmerking komen hebben in principe alleen een stoel voor de chauffeur zelf. Er is dus geen passagiersstoel aanwezig en geen achterbank om passagiers mee te nemen. Is de auto wel voorzien van een bijrijdersstoel of anderhalf zitbankje, dan is uitsluitend het weghalen van dat bankje of die stoel niet voldoende om te bestelauto te kunnen aanmerken als een bestelauto die uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. De bevestigingspunten moeten ook worden verwijderd of dicht gelast.
Een voorbeeld van een bestelauto die voor deze regeling in aanmerking komt is de serviceauto waarin naast de bestuurder alleen plaatst is voor gereedschappen en reserveonderdelen. Gebruikt de werknemer deze serviceauto toch voor ritten met een privékarakter, dan krijgt de bestuurder een bijtelling op basis van het werkelijke gebruik. Dit gebruik wordt berekend door de gereden privékilometers te vermenigvuldigen met de werkelijke kostprijs per kilometer van die bestelauto.
Uitzonderingen op de regel – Uitspraken belastingrechters
Uitspraken van belastingrechters laten zien dat niet alleen bestelauto’s met slechts één stoel onder deze uitzondering vallen. Bij het tot stand komen van deze uitzondering is wel vooral gedacht aan bestelauto’s met slechts één stoel. Maar in mei 2009 besliste de Hoge Raad al dat een grote bestelauto van een bloemist, voorzien van specifieke inrichting en met meerdere zitplaatsen, ook in aanmerking kwam voor deze uitzondering.
Ook is er een uitspraak over een grote bestelauto (verlengd en verhoogd, zodat deze niet op normale parkeerplaatsen en in parkeergarages past) van een vloerbedekking legger. Ook in die situatie gold het vaste bijtellingspercentage niet, al had de auto twee zitplaatsen. Deze viel ook onder de uitzonderingsregel, omdat de auto als gevolg van het gebruik voor schilders- en schuurwerkzaamheden “erg vies is en stinkt” en omdat de auto in de laadruimte is voorzien van een kunststof bak die alleen door een garagebedrijf verwijderd kan worden.
In een zaak uit juni 2011 was zelfs zo’n bak niet nodig en was bij een bestelauto van een timmerbedrijf vooral van belang dat de auto erg vies was en daardoor niet goed geschikt voor privégebruik.
Intussen ontstaat uit de rechtspraak het beeld dat de uitzondering voor specifieke bestelauto’s ruimer is dan alleen voor bestelauto’s met slechts één stoel. Wel is dan vereist dat de tweede stoel noodzakelijk is voor een bijrijder voor hulp bij laden en lossen , dat de bestelauto is voorzien van een specifieke inrichting of wordt gebruikt voor een specifiek doeleinden.
Bestelauto uitsluitend geschikt voor goederenvervoer
De volgende categorieën bestelauto’s kunnen worden aangemerkt als bestelauto’s die naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Het gaat hierbij steeds om bestelauto’s zonder dubbele cabine.
a. bestelauto waarvan
- de bijrijdersstoel is verwijderd en
- de bevestigingspunten van de bijrijdersstoel zijn weggeslepen of dichtgelast.
Meerijden bijrijder niet toerekenen aan vervoer goederen
Dat de bijrijder meerijdt omdat zonder zijn hulp de chauffeur de lading (lantaarnpalen) niet op de plaats van bestemming kan lossen, betekent dat niet dat de bijrijdersstoel (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen heeft. De bijrijder verricht namelijk na het lossen andere werkzaamheden, zoals het graven van gaten om de lantaarnpalen te plaatsen, evenals het plaatsen van lantaarnpalen.
Functioneel bezien moet het meerijden van de bijrijder dan ook niet – in ieder geval niet in voldoende mate – worden toegerekend aan het vervoer van goederen. Dat betekent dat geen sprake is van een bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.
Zakendoen in andere EU-lidstaten
Nieuw is dat vanaf 1 januari 2025 ook in Nederland gevestigde ondernemers gebruik kunnen maken van de kleineondernemersregeling btw in andere EU-lidstaten. We noemen dit de Europese kleineondernemersregeling btw (EU-KOR).
Tip
De EU-KOR kan interessant zijn als u goederen of diensten levert aan afnemers die geen recht hebben op aftrek van voorbelasting, zoals particulieren.
Verzoek
Hiervoor moet er een separaat verzoek worden ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst. Vanaf 1 januari 2025 is het dus mogelijk de KOR aan te vragen voor EU-landen waarmee u zakendoet. U bepaalt zelf voor welke EU-lidstaten u de KOR aanvraagt. U hoeft in deze landen dan geen btw-aangiften te doen. Let op. Wel moet u ieder kwartaal de Nederlandse Belastingdienst een overzicht (opgaaf) verstrekken van de omzet die u in het voorgaande kwartaal in de EU heeft behaald.
Voorwaarden
Indien u als Nederlandse ondernemer gebruik wilt maken van de EU-KOR, dan is het vereist dat uw hoofdvestiging in Nederland ligt. De totale jaaromzet mag maximaal € 100.000 bedragen, opgeteld voor alle EU-landen, inclusief Nederland. U mag ook de nationale omzetgrens voor de EU-KOR in het EU-land waar u gebruikmaakt van de EU-KOR, niet overschrijden. Elk EU-land bepaalt zijn eigen nationale omzetgrens voor deelname aan de EU-KOR ( https://www.vatcalc.com/eu/2023-eu-vat-registration-intrastat-thresholds ). Als u de nationale omzetgrens overschrijdt, verschilt het per land hoe hiermee wordt omgegaan. In sommige landen eindigt uw deelname aan de EU-KOR direct.
Gevolgen toepassen EU-KOR
Alleen EU-KOR. Kiest u ervoor om in Nederland geen gebruik te maken van de KOR, maar past u de regeling wel toe in andere EU-lidstaten voor daar verrichte prestaties, dan kunt u de inkoop-btw die gerelateerd is aan de belaste handelingen in Nederland wel aftrekken. Voor inkoop-btw die te maken heeft met vrijgestelde handelingen buiten Nederland, heeft u geen aftrekrecht.
Alleen KOR in Nederland. Omgekeerd geldt: als u de KOR in Nederland toepast, maar de algemene btw-regels in andere EU-lidstaten volgt, heeft u geen recht op aftrek van inkoop-btw in Nederland. Zelfs niet voor de inkoop-btw die verband houdt met belaste handelingen in het buitenland.
Voorbeeld. Als u deelneemt aan de EU-KOR in bijv. Frankrijk, België en Italië, dan krijgt u een btw-vrijstelling in deze drie landen. Maar u kunt er ook voor kiezen om alleen in bijv. België aan de EU-KOR mee te doen. Dan krijgt u alleen in België een btw-vrijstelling.
Belangrijke administratieve stappen:
Andere aandachtspunten:
Als de Europese jaaromzet de drempel van € 100.000 overschrijdt, moet u de Belastingdienst binnen 15 werkdagen inlichten.
Door toepassing van de EU-KOR kunt u een btw-vrijstelling krijgen in een of meer EU-landen waarin u zakendoet. U moet wel ieder kwartaal de Belastingdienst een overzicht verstrekken van de omzet die u in de EU heeft behaald. Houd de nationale omzetgrens van het EU-land en de algemene omzetgrens van de EU-KOR (€ 100.000) goed in de gaten.
De Raad van State (RvS) adviseerde het kabinet in december 2024 om het plan voor box 3-heffing over het werkelijke rendement niet in de huidige vorm in te dienen bij de Tweede Kamer.
Het plan, dat in 2028 in zou moeten gaan, is te complex.
In een brief aan de Tweede Kamer laat staatssecretaris Tjebbe van Oostenbruggen (Fiscaliteit) weten dat het kabinet de voorgestelde ‘Wet werkelijk rendement box 3’ toch als beste optie ziet en doorgaat op de ingeslagen weg.
In de brief wordt ingegaan op een deel van de door de RvS genoemde alternatieven. Maar die zijn volgens de staatssecretaris niet beter. Vreemd genoeg wordt in de brief niet ingegaan op het door de RvS genoemde alternatief van een forfaitaire heffing gebaseerd op laagrisico rendementen zonder tegenbewijs.
Eigenlijk het ‘oude’ box 3 stelsel met een lager forfait. Dit is een gemiste kans. In februari staat er een debat van de Tweede Kamer gepland over de plannen voor box 3. Wordt vervolgd dus…
Wij vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet zich niets aantrekt van de zware kritiek van de RvS en ook niet van de bezwaren vanuit de rechtspraak en diverse beroepsorganisaties. Of is het een kwestie van de kop in het zand steken? Als het kabinet blijft vasthouden aan dit wetsvoorstel wordt box 3 er niet eenvoudiger op. En we krijgen ongetwijfeld meer gedoe, meer discussies en ook weer meer rechtszaken. Wie zit daar nou op te wachten? De belastingbetaler niet en ook de Belastingdienst niet.
De Belastingdienst is begonnen met het versturen van de voorlopige aanslagen voor 2025. Het is belangrijk om goed te controleren of de gegevens daarvan wel aansluiten bij jouw (verwachte) situatie in 2025. De Belastingdienst baseert de voorlopige aanslag op voorgaande jaren. Voor belastingplichtigen die hun aangifte over 2023 nog niet hebben ingediend vanwege het Becon-uitstel, kan de aanslag voor 2025 zelfs worden gebaseerd op de gegevens van 2022. Dit kan tot grote afwijkingen leiden, bijvoorbeeld als je winst als ondernemer in de afgelopen drie jaar is veranderd.
Aanslag 2024
Nu 2024 is afgelopen, kunnen we een betere inschatting maken van de inkomsten in dat jaar. Is de eerder opgelegde voorlopige aanslag naar verwachting te laag, of is er nog geen voorlopige aanslag opgelegd terwijl je wel belasting zult moeten betalen? Dien dan uiterlijk 24 maart 2025 een aangepaste voorlopige aangifte in. Dit voorkomt dat je belastingrente verschuldigd wordt.
Let hierbij ook op box 3.
Heb je bezittingen anders dan bankrekeningen? Dan is extra controle nodig. In 2022 was er nog een ander stelsel voor box 3, waardoor je aan te geven inkomen uit sparen en beleggen in 2024 sterk kan afwijken van dat in 2022.
Voorkom hoge belastingrente
Een juiste voorlopige aanslag helpt belastingrente te voorkomen. Deze is verschuldigd over het op de aanslag nog/bij te betalen bedrag. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de belastingrente 6,5% voor alle belastingen, inclusief de inkomstenbelasting. Voor de vennootschapsbelasting geldt een afwijkend percentage van nu 9%. De Belastingdienst rekent belastingrente vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar tot maximaal 19 weken na het indienen van je aangifte, als de aanslag conform je aangifte wordt opgelegd. Wijkt de belastingdienst bij het opleggen van de aanslag echter af van de ingediende aangifte, dan wordt de rente berekend vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar tot 6 weken na de dagtekening van de aanslag.
Voorbeeld belastingrente
Je doet op 1 augustus 2025 aangifte over 2024.
Je krijgt een aanslag met een te betalen bedrag van € 10.000.
De datum van de aanslag is 19 december 2025 en de aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte.
De belastingdienst berekent dan belastingrente vanaf 1 juli tot 12 december (maximaal 19 weken na het indienen van de aangifte).
De Belastingdienst rekent met 30 dagen per maand, dus 360 dagen in het jaar.
Tussen 1 juli tot 12 december zitten 5 maanden en 11 dagen.
€ 10.000 x 6,5% x 161/360 = € 290 belastingrente.
Hulp nodig?
Heb je hulp nodig bij het controleren of aanpassen van je aanslag?
Neem dan contact met ons op, wij helpen graag.
De discussie over belastingverhoging ontstond nadat de Tweede Kamer in november verhinderde dat het lage btw-tarief op sport, cultuur en boeken werd verhoogd. Hierdoor moest het kabinet alternatieve manieren vinden om extra belastinginkomsten te genereren. De voorgestelde verhoging van het hoge btw-tarief zou naar verwachting circa 1,3 miljard euro opleveren, maar stuit op weerstand omdat dit de koopkracht kan aantasten en de inflatie tijdelijk kan aanwakkeren.
Het kabinet werkt aan een voorstel dat volgende week aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd. Er lijkt weinig politieke draagvlak voor belastingverhogingen, maar moet er een keuze worden gemaakt: een beperkte stijging over meerdere sectoren of een aanzienlijke verhoging op specifieke producten en diensten.
Een alternatief dat is overwogen, is de invoering van één uniform btw-tarief van circa 17 à 18 procent, waarmee de huidige tarieven van 0, 9 en 21 procent zouden verdwijnen. Dit zou het belastingstelsel vereenvoudigen en inconsistenties, zoals het verschil in btw op condooms (9%) en glijmiddel (21%), wegnemen. Het kabinet acht deze optie echter niet haalbaar, omdat het gezonde producten zoals groente en fruit duurder zou maken.
Het kabinet neigt naar een bescheiden verhoging van het hoge btw-tarief als meest voor de hand liggende optie. Staatssecretaris Van Oostenbruggen zal aankomende week een keuzemenu met verschillende scenario’s aan de Tweede Kamer voorleggen.
Op het forum van fiscaal dienstverleners werd onlangs een peiling gehouden met betrekking tot de keuzeherziening en de herinvesteringsaftrek. Wat speelt er?
Peiling onder fiscaal adviseurs
In een peiling werden door de Belastingdienst aan fiscaal dienstverleners twee stellingen voorgelegd.
Stelling 1.
Een startende ondernemer koopt een tweedehands auto van twaalf jaar oud. Deze auto behoort volgens de regels van de vermogensetikettering tot het keuzevermogen. De ondernemer kiest ervoor om de auto te etiketteren tot zijn privévermogen. Op het moment dat de auto 15 jaar oud is, mag de ondernemer de keuze herzien, omdat er dan andere regels gelden voor het berekenen van de bijtelling met betrekking tot de auto. Is deze stelling juist?
Stelling 2.
Naast de auto heeft de ondernemer ook een nieuwe aanhangwagen gekocht voor € 4.000. Hierop heeft de startende ondernemer willekeurig afgeschreven tot een boekwaarde van € 1.000. Na drie jaar wordt de aanhangwagen ingeruild voor een grotere aanhangwagen. Hij krijgt € 2.000 terug voor de aanhangwagen. Hij kan gebruikmaken van de herinvesteringsreserve van € 1.000. Is deze stelling juist?
Slechts 23% had juiste antwoorden
Slechts 23% van de fiscaal dienstverleners koos het juiste antwoord (beide stellingen zijn onjuist):
Toelichting stelling 1.
Bij keuzevermogen geldt in beginsel: eens gekozen, blijft gekozen. U kunt op uw keuze terugkomen, zolang de fiscale gevolgen nog niet onherroepelijk zijn. Meestal blijkt de keuze uit de aangifte inkomstenbelasting over het jaar waarin u start met uw onderneming of over het jaar waarin u het bedrijfsmiddel voor het eerst in gebruik neemt. Zolang de aanslag inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vaststaat, kunt u terugkomen op uw keuze. Een aanslag staat onherroepelijk vast indien de termijn voor bezwaar, beroep en cassatie is verstreken. Deze termijn verstrijkt zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag.
Aanslag staat wel vast.
Indien de definitieve aanslag over het jaar van aanschaf onherroepelijk vaststaat, kunt u alleen onder bijzondere omstandigheden op uw keuze terugkomen. Dit is bijv. het geval als:
Toelichting stelling 2.
Ook deze stelling is onjuist. Zodra er op het vervreemde bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven, moet u om de hoogte van de herinvesteringsreserve te bepalen, uitgaan van de boekwaarde zoals deze zou zijn zonder de toepassing van de willekeurige afschrijving. Het verschil tussen de boekwaarde de willekeurige afschrijving en de boekwaarde met willekeurige afschrijving moet dan in het jaar van vervreemding aan de winst worden toegevoegd.
Bij keuzevermogen geldt in beginsel: eens gekozen, blijft gekozen. U kunt op uw keuze terugkomen zolang de fiscale gevolgen nog niet onherroepelijk zijn, dus de definitieve aanslag nog niet vaststaat. Bewaak de termijnen die hiervoor gelden.
Menig dga heeft een rekening courantverhouding met zijn B.V., waarbij er kleine bedragen over en weer gaan. Bij grotere bedragen zal er meestal sprake zijn van een lening. Dat kan van belang zijn als het mis gaat met de BV. Hoe zit dat?
Rekening courant: Bij een rekening courantverhouding met uw BV worden er kleine bedragen over en weer voorgeschoten en daarna verrekend. Bij bedragen tot € 17.500 hoeft er daarbij van de Belastingdienst geen rente betaald te worden. Gaat het om grotere bedragen, dan moet er dus wel rente betaald worden, omdat daarmee ook het zakelijke karakter van de rekening-courantlening kan worden vastgesteld.
Geldlening: Het kan ook zijn dat er voor langere tijd een groter geldbedrag wordt uitgeleend aan de BV door de dga of omgekeerd. De bedoeling daarvan is dat het geleende bedrag binnen een bepaalde tijd wordt afgelost en dat er rente wordt betaald over het geleende geld.
Let op: Als de geldlener niet verplicht is om af te lossen of geen rente hoeft te betalen over het geleende bedrag, kan de lening een onzakelijk karakter krijgen. Dat kan problemen geven als het misgaat met de BV.
Eisen aan de leningsovereenkomst
Vorm van kredietovereenkomst
Een lening is in juridische zin een kredietovereenkomst waarbij de gelduitlener zich verplicht een bepaald bedrag aan de geldlener te verstrekken, die zich op zijn beurt verplicht om dit bedrag terug te betalen. Over deze lening moet rente worden betaald. Als bij de lening niet is afgesproken hoe hoog de rente is, dan is deze gelijk aan de handelsrente. Deze laatste rente is dus hoger dan de wettelijke rente.
Mondelinge leningsovereenkomst
Aan de overeenkomst van geldlening stelt de wet geen vormvereisten. Het verstrekken van een lening kan dus ook berusten op een mondelinge afspraak tussen de partijen die de leningsovereenkomst sluiten.
Let op. Als deze echter wordt gesloten tussen de BV en de dga, dan ontstaan er sowieso bewijsproblemen, want welke afspraken heeft de dga dan met zijn BV gemaakt over de looptijd van de lening, de aflossingstermijnen en de rente? De enige die dat in feite kan bewijzen, is de dga zelf en dat is dus vragen om (bewijs)problemen.
Schriftelijke leningsovereenkomst
Wettelijk verplicht. Om de hiervoor genoemde redenen, maar ook omdat dit wettelijk vereist is bij rechtshandelingen tussen de BV en haar dga, moet een leningsovereenkomst altijd schriftelijk worden vastgelegd. Daarin moeten dus de afspraken op een zakelijke basis worden vastgelegd. Deze overeenkomst zou dus niet moeten verschillen met de overeenkomst van geldlening die met een derde wordt gesloten. De wettelijke eis van een schriftelijke overeenkomst is gesteld, omdat er anders een benadeling van andere schuldeisers op de loer ligt als het onverhoopt misgaat met de BV.
Zakelijke voorwaarden: Om het zakelijke karakter van een lening te benadrukken, moeten er in de schriftelijke leningsovereenkomst onder meer de volgende afspraken zijn vastgelegd:
Debiteurenrisico voor de BV
Lening aan de dga. Verder is van belang dat als de dga geld leent van de BV, de BV ondanks deze lening aan haar eigen verplichtingen kan blijven voldoen. Ook zou de lening door een derde partij tegen vergelijkbare voorwaarden verstrekt moeten kunnen worden.
Onzakelijke lening Lijdt het verstrekken van een lening door de BV aan de dga tot een onaanvaardbaar hoog debiteurenrisico voor de BV, dan wordt al gauw geconcludeerd dat dit een onzakelijke lening is. Fiscale afwaardering van de lening is dan bijv. niet toegestaan, maar ook zal de curator bij een onverhoopt faillissement nadrukkelijk aandacht aan de lening besteden, om te kijken of hij de dga kan aanspreken uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
Toestemming echtgenoot/partner?
Lening aan de B.V. Leent de dga geld aan de BV voor de normale bedrijfsuitoefening door de BV, dan heeft de dga hiervoor in beginsel toestemming nodig van zijn echtgenoot als er in gemeenschap van goederen getrouwd is of bij een geregistreerd partnerschap. Dit speelt bijv. bij het verschaffen van zekerheid via een hypotheek op de echtelijke woning. Bij huwelijkse voorwaarden kan dit overigens anders liggen en hangt het af van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden.
Nietigheid geldlening door B.V.
De BV kan de nietigheid van een geldlening inroepen als de lening met de dga niet schriftelijk is vastgelegd. Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang de dga aan het roer staat. Maar dat verandert wanneer dat niet het geval is, bijv. als de BV failliet gaat.
Minister Van Weyenberg (Financiën) en Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) willen het verbod op contante betalingen boven €3.000 toch doorzetten, ondanks dat dit eerder controversieel is verklaard door de Kamer.
Wetsvoorstel Plan van aanpak Witwassen
De Kamerbrief beschrijft diverse scenario’s ter voortzetting van het wetsvoorstel Plan van aanpak Witwassen. De ministers streven ernaar om witwaspraktijken aan te pakken door een limiet te stellen aan contante betalingen, vanwege het veelvuldige gebruik van grote sommen contant geld door criminelen. Het is noodzakelijk om de invoering hiervan niet verder uit te stellen vanwege de verplichtingen in het HVP. Bovendien blijken alle vier de bepalingen uit het wetsvoorstel in de huidige vorm onverenigbaar te zijn met het Europese AML-pakket dat in 2027 van kracht wordt.
De ministers geven er de voorkeur aan om voorlopig alleen de limiet op contante betalingen verder te brengen via een nota van wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel, om te voorkomen dat Nederland mogelijk 600 miljoen euro aan Europees geld mis loopt.De overige maatregelen uit het wetsvoorstel Plan van aanpak Witwassen, zoals gezamenlijke transactiemonitoring, worden in dit scenario meegenomen in het implementatietraject van het Europese AML-pakket. Er zijn in totaal vier mogelijke scenario’s uitgewerkt voor de voortgang van het wetsvoorstel Plan van aanpak Witwassen. De ministers zijn van plan om hierover met de Kamer in gesprek te gaan tijdens het Commissiedebat op 24 april aanstaande.
Europees proces
Het Europese wetgevingsproces met betrekking tot het AML-pakket is nog niet definitief afgesloten. De stemming van het Europees Parlement over dit wetsvoorstel staat gepland voor 24 april 2024. Europese landen hebben vervolgens drie jaar de tijd om de wetgeving te implementeren. De regelgeving zal van kracht worden in het voorjaar van 2027.
In sommige gevallen kan er btw teruggevraagd worden op thuisbatterijen, maar de btw-teruggave geldt niet voor iedereen. Hoe zit dat?
Voorwaarden
De btw op de aankoop en installatie van een thuisbatterij kan worden teruggevorderd, mits er aan een aantal voorwaarden is voldaan:
Tip
Sommige thuisbatterijen hebben een modus waarin ze geautomatiseerd ontladen en laden op gunstige momenten, gebaseerd op de dynamische energieprijzen. Maar dat geldt niet voor alle thuisaccu’s. Check daarom voor aanschaf of de thuisbatterij die u wilt aanschaffen zo werkt. Alleen dan kunt u bij de Belastingdienst de btw terugvragen.
Btw-ondernemer
U krijgt de btw van uw thuisbatterij terug omdat de Belastingdienst u als btw-ondernemer ziet. Als u zich een jaar na de aanschaf aanmeldt voor de kleineondernemersregeling (KOR) hoeft er vanaf dat moment geen btw afgedragen te worden aan de Belastingdienst.
Let op
Als u al btw-ondernemer bent voordat u de thuisbaterijen koopt, is de kans groot dat u niet meer als kleine ondernemer wordt gezien, omdat de omzet meer dan € 20.000 per jaar bedraagt. In dit geval kan de btw op de aanschaf van de thuisbatterij worden teruggevraagd, maar moet er een forfaitair bedrag worden betaald aan de Belastingdienst. Als de btw op de thuisbatterij meer is dan € 2.495, dan moet er in de vier jaren na aanschaf elk jaar ongeveer € 15 per kWh opslagcapaciteit afgedragen worden.
Eerder zonnepanelen gekocht?
Heeft u eerder al de btw op uw zonnepanelen teruggevraagd en heeft u daarbij een beroep gedaan op de KOR, dan geldt er een btw-vrijstelling en kunt u geen btw terugvragen op de thuisbatterijen.
Heeft u eerder al de btw op uw zonnepanelen teruggevraagd en heeft u daarbij een beroep gedaan op de kleineondernemersregeling, dan geldt er een btw-vrijstelling en kunt u geen btw terugvragen op de thuisbatterijen.